dinsdag 24 december 2019

25 DECEMBER Collectegebed Dagmis van Kerstmis - Toen de volheid van de tijd gekomen was

tevens de oratie van het Getijdengebed in Lezingenofficie en Kleine Uren

I n l e i d i n g

Toen de volheid van de tijd gekomen was heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de Wet, opdat Hij hen die onder de Wet stonden, zou bevrijden en opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen (Gal 4,4-5).
In zijn gehele volheid werd het wonder van de nieuwe schepping in Jezus Christus zichtbaar, omdat iemand uit het menselijk geslacht tot de waardigheid van Zoon van God werd verheven. De H. Irenæus van Lyon (1) formuleert het zo: Hij nu is het Woord Gods, dat woonde in een mens en mensenzoon geworden is, om de mens eraan te wennen God in zich op te nemen en God eraan te wennen in de mens te wonen volgens de wens van de Vader.
In deze innige vereniging met Jezus schiep God voor alle mensen de mogelijkheid kinderen van God te worden: "Ziet, hoe grote liefde de Vader ons heeft bewezen, dat we kinderen Gods worden genoemd, en het ook zijn" (1 Joh 3,1). Deze nieuwe schepping overtreft het wonder van de oorspronkelijke genade in het paradijs.

T e k s t

Missale Romanum 1970
Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti,
 da, quæsumus, nobis eius divinitatis esse consortes, qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
God, op wonderbare wijze hebt Gij de mens geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hersteld. Wij bidden U: neem ons op in het goddelijk leven van Hem, die ons mens-zijn heeft willen delen: Jezus Christus, onze Heer.

Werkvertaling
God, die de waardigheid van de menselijke natuur wonderlijk hebt geschapen en nog wonderlijker hebt hersteld;
geef ons, bidden wij U, deelgenoot te zijn aan de Godheid van Hem die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden aan onze mensheid.


L i t u r g i s c h e   b r o n n e n

Het collectegebed van de Dagmis van Kerstmis is oud. Men vindt het in diverse sacramentaria zoals dat van Verona (Leonianum 6e eeuw), het zogenaamde Gelasianum (9e eeuw) en het Hadrianum. Dit laatste sacramentarium werd op verzoek van Karel de Grote door Paus Hadrianus I via bemiddeling van abt Johannes van Ravenna, in 790 naar Aken gezonden. Dit handschrift is het enige sacramentarium waarvan met zekerheid te zeggen is dat het werkelijk in het Lateraan is gebruikt en dat het niet met soortvreemde elementen is vermengd. Het bevat de pauselijke ritus van ca. 730. De meeste afschriften van het handschrift die vanuit de hofbibliotheek te Aken door Alcuinus (2) over het keizerrijk werden verspreid, zijn voorzien van een in 795 ten behoeve van de Frankische bisdommen samengesteld supplement.
In genoemde sacramentaria werd deze oratie gebruikt in het mis- of offcieformulier van de Vigilie van Kerstmis, op Kerstmis zelf of tijdens het octaaf van het Feest van ’s Heren Openbaring. In de 14e eeuw werd de formulering “per huius aquæ et vini mysterium” (door het mysterie van dit water en deze wijn) in de tekst ingevoegd om door de priester in stilte te worden gebeden tijdens de offertoriumritus bij het mengen van de wijn met water en werd de oratie als volgt opgenomen in het Ordinarium van het misformulier (Ordo Missæ): “Per huius aquæ et vini mysterium eius efficiamur divinitatis consortes, qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps”- Mogen wij door het mysterie van dit water en deze wijn deel krijgen aan de Godheid [van Hem] die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden van onze mensheid.
In deze vorm en context werd de oratie in het Tridentijnse Missaal opgenomen. De liturgiecommissie
post Vaticanum II adopteerden de oude oratie  en bestemden deze voor de Derde Mis van Kerstmis (Nachtmis – Dageraadsmis – Dagmis).

S t r u c t u u r a n a l y s e  e  n  s t i j l f i g u r e n

1. Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti,
2. da, quæsumus, nobis eius divinitatis esse consortes,
3. qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps.

Ad 1                     
De vocativusvorm Deus aan de kop van de oratie wordt gevolgd door een relatieve bijzin qui …reformasti waarin een belangrijk, zo niet het belangrijkste heilsmysterie wordt gememoreerd. Object van de verba in het perfectum, condidisti en reformasti, is humanæ substantiæ dignitatem waarbij de accusativusvorm dignitatem nader wordt toegelicht door een bijvoeglijke bepaling humanæ substantiæ (twee genitivusvormen). Reformasti is een samentrekking van de vorm reformavisti. De gebruikte perfectumvormen benadrukken het aspect van een eenmalige gebeurtenis in het verleden die een blijvende doorwerking tot gevolg heeft. De bijwoorden et mirabiliter...et mirabilius vormen een opsomming en versterking door de vergrotende trap mirabilius. In deze opbouw kan men een climax herkennen.
Ad 2
De imperativusvorm da, geef, verzacht door het aanvullende quæsumus, bidden wij, vormt de eigenlijke bede. Het verbum da heeft de dativusvorm nobis bij zich, geef (aan) ons en wordt gevolgd door de accusativus cum infinitivo (a.c.i) - constructie (nos) eius divinitatis esse consortes: deelgenoten te zijn aan zijn Godheid. Het verzwegen nos als subjectsaccusativus van de a.c.i constructie kan afgeleid worden van de persoonsuitgang in quaesumus.  Eius divinitatis: bijvoeglijke bepaling in de genitivus welke laatste wordt opgeroepen door consors, te vertalen met deelgenoot aan.  Het adiectivum consors wordt zelfstandig vertaald als ‘deelgenoten’.

Ad 3
Relatieve bijzin ingeleid door het reflexivum qui dat eius, van Hem, als antecedent heeft;  dignatus est van het deponens dignor dat ‘zich verwaardigen’ betekent, hier actief vertalen hoewel de vorm passief is; Hij heeft zich verwaardigd.  De infinitivusvorm fieri gekoppeld aan het zelfstandig gebruikt adiectivum particeps kan binnen deze werkwoordengroep als een object obgevat worden bij dignatus est; waartoe heeft Hij zich verwaardigd? Deelgenoot te worden. Particeps heeft evenals consortes in r. 2 de genitivus bij zich: humanitatis nostræ; eius divinitatis (r. 2) en humanitatis nostræ, vormen een chiasme (kruisstelling) en bovendien een antithese; zijn Goddelijkheid tegenover onze menselijkheid.

K l e i n  v o c a b u l a r i u m

Condere, didi, ditum:  1. Stichten, inrichten, 2. Vormen, scheppen 3. Opbergen 4. Begraven 5. Kruiden. In de plechtige Aankondiging op de Vigilie van Kerstmis horen we bij de datering van de Geboorte van Jezus “ab urbe Roma condita, anno septingentesimo quinquagesima secundo”- in het zeven honderd twee en vijftigste jaar na de stichting van de stad Rome. De benaming “Conditor” , Schepper, wordt in de liturgische taal regelmatig gebezigd voor God. Zie bijvoorbeeld de melodisch prachtig gedragen aanhef van de hymne van de Vespers in de Advent: “Conditor alme siderum” – Verheven Schepper van de sterren, in deze hymne op Christus toegepast.
Het concept conditie in het Nederlands wordt herleid tot het verbum condere. Reformare klinkt bijna Nederlands en heeft dezelfde betekenisinhoud: 1. Hervormen, verbeteren 2. Herstellen.
De theologische bagage bij het begrip substantia gaat de contect van deze bespreking te boven,maar de nuttige dictionnaire van liturgisch Latijn van A. Blaise geeft bij dit begrip de vertaalmogelijkheid met “natuur” en dat helpt.
Het adiectivum consors, sortis, is “een eigendom delend met iemand (broer, zuster, familielid), levend in gemeenschap van goederen, deelhebbend aan gemeenschappelijk bezit”, als substantivum “een deelnemer, aandeelhouder, partner”. Het Latijnse woord is gevormd door cum en sors (lot) De term consors is van toepassing bij een gemeenschappelijk lot, doel of bestemming. Het begrip dignitas verleent het collectegebd een sterk morele inhoud.

I n h o u d

De oratie opent met een anaklese van God; in de relatieve bijzin die begint met qui wordt Hij in zijn hoedanigheid als Schepper van de mens in het begin en als Hersteller van de mens in de volheid van de tijden geprezen.
De schepping wordt geroemd als wonderbaar, zeker hierom, omdat God de mens naar zijn Beeld en Gelijkenis heeft gemaakt (Gen 1,26). Daaraan refereert het begrip dignitatem in de Latijnse oratie. Dit beeld van en deze gelijkenis met God - het delen in het leven van God door kennis en liefde, het wandelen met God in vriendschap - werden door de eerste zonde zwaar misvormd maar door Jezus Christus, de Zoon van God, door de barmhartigheid van de Vader de mens te hulp gezonden, “wonderlijker" hersteld.
We hoorden het deze dagen (19 december) de H. Irenæus van Lyon in zijn “Tractaat tegen de ketters” zeggen (Lib. 3,20,2): Gloria hominis Deus; operationis vero Dei et omnis sapientiæ eius et virtutis receptaculum homo”- De glorie van de mens is God; maar het voorwerp van Gods werking en van al zijn wijsheid en macht is de mens, culminerend in die schitterende oproep van paus Leo de Grote tijdens de Kerstnacht: “Agnosce, o christiane, dignitatem tuam, et, divinæ consors factus naturæ, noli in veterem vilitatem degneri conversatione redire. Memento cuius capitis et cuius corporis sis membrum. Reminiscere quia erutus  de potestate tenebrarum, translatus es in Dei lumen et regnum.” – Erken, o christen, uw waardigheid, en, deelgenoot geworden aan de goddelijke natuur, wil dan niet door uw onwaardig gedrag weer terugkeren naar uw vroegere boosheid. Gedenk van welk Hoofd en Lichaam gij een lidmaat zijt. Herinner u, dat gij, ontrukt aan de macht van de duisternis, zijt overgebracht naar Gods licht en zijn Rijk.

Grondslag van deze nieuwe schepping is de Incarnatie, waarin God in zijn genade de menselijke natuur heeft aangenomen en deze heeft hersteld in haar waardigheid. Hoewel wij door geloof en doop reeds aandeel gekregen hebben aan de goddelijke natuur (vgl. 2 Petr 1,4), vraagt de oratie: "Laat ons deelgenoot zijn aan de Godheid van Uw Zoon".

Dat de liturgie ons steeds opnieuw om iets laat bidden, wat wij door de sacramenten reeds gekregen hebben, heeft zijn goede reden. Het bezit van de genade is voor de aardse mens een zeer labiele toestand, waarop de uitspraak van de apostel Paulus slaat: "Deze schat dragen wij echter in aarden vaten; want de overvloed van kracht komt van God, en niet uit onszelf" (2 Kor 4,7). Het goed van ons heil hangt immers niet van onszelf af, maar van God.
Bovengenoemde dialoog en uitwisseling: het mogen delen in de Godheid van Hem die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden aan ons mens-zijn, anders gezegd de uitwisseling van de liefde heeft als einddoel de steeds toenemende gelijkvormigheid aan Christus : door, met en in Christus steeds meer christen, van Christus, worden.
Dit motief zien we terugkeren in de liturgie in de 1e antifoon van Ie en IIe Vespers op het Hoogfeest van Maria, Moeder van God (1 januari):
O admirábile commércium! Creátor géneris humáni, animátum corpus sumens,
de Vírgine nasci dignátus est; et, procédens homo sine sémine, largítus est
nobis suam deitátem.
O wonderbare ruil! de Schepper van het menselijk geslacht neemt een bezield lichaam aan en heeft zich verwaardigd zich uit een Maagd te worden geboren; en [uit haar] voortkomend zonder tussenkomst van een man, heeft Hij ons zijn Godheid geschonken.

(1)    Lib. 3, 20, 2-3: SCh 34, 342-344; zie Liturgia Horarum editio altera 1985, dl. 1, p. 294-295 (Lectio altera van 19 december)
(2)    Alcuinus, diaken: *730/735 te York, + 19 mei 804 te Tours, gaf vanaf 782 aan het Karolingische hof onderwijs aan de paleisschool, werd voornaamste raadgever van Karel de Grote bij diens streven het kerkelijk en liturgisch leven in zijn uitgebreid rijk te hervormen en te unificeren op basis van de Romeinse liturgie waarbij Alcuinus een verbindingsschakel vormde tussen de gregoriaanse traditie van het Angelsaksische Engeland en het Frankenrijk. Door woord en geschrift heeft Alcuinus een belangrijke impuls gegeven aan de Karolingische Renaissance.


N.B. Een goed informatief opstel “Vorm en inhoud van het collecta-gebed” geeft A. Heerings  in Tijdschrift voor gregoriaans. Stichting Amici Cantus Grgeoriani 39 [2014], p. 3-12