tevens de oratie van
het Getijdengebed in Lezingenofficie en Kleine Uren
I n l e i d i n g
Toen de volheid
van de tijd gekomen was heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw,
geboren onder de Wet, opdat Hij hen die onder de Wet stonden, zou bevrijden en
opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen (Gal 4,4-5).
In zijn gehele
volheid werd het wonder van de nieuwe schepping in Jezus Christus zichtbaar,
omdat iemand uit het menselijk geslacht tot de waardigheid van Zoon van God
werd verheven. De H. Irenæus van Lyon (1) formuleert het zo: Hij nu is het
Woord Gods, dat woonde in een mens en mensenzoon geworden is, om de mens
eraan te wennen God in zich op te nemen en God eraan te wennen in de mens te
wonen volgens de wens van de Vader.
In deze innige
vereniging met Jezus schiep God voor alle mensen de mogelijkheid kinderen van
God te worden: "Ziet, hoe grote liefde de Vader ons heeft bewezen, dat we
kinderen Gods worden genoemd, en het ook zijn" (1 Joh 3,1). Deze
nieuwe schepping overtreft het wonder van de oorspronkelijke genade in het
paradijs.
T
e k s t
Missale Romanum 1970
Deus,
qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius
reformasti,
da, quæsumus, nobis eius divinitatis esse consortes, qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps.
da, quæsumus, nobis eius divinitatis esse consortes, qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
God, op
wonderbare wijze hebt Gij de mens geschapen en op nog wonderlijker wijze in
zijn waardigheid hersteld. Wij bidden U: neem ons op in het goddelijk leven van
Hem, die ons mens-zijn heeft willen delen: Jezus Christus, onze Heer.
Werkvertaling
God, die de
waardigheid van de menselijke natuur wonderlijk hebt geschapen en nog
wonderlijker hebt hersteld;
geef ons, bidden
wij U, deelgenoot te zijn aan de Godheid van Hem die zich verwaardigd heeft
deelgenoot te worden aan onze mensheid.
L
i t u r g i s c h e b r o n n e n
Het collectegebed
van de Dagmis van Kerstmis is oud. Men vindt het in diverse sacramentaria zoals
dat van Verona (Leonianum 6e eeuw), het zogenaamde Gelasianum
(9e eeuw) en het Hadrianum. Dit laatste sacramentarium werd
op verzoek van Karel de Grote door Paus Hadrianus I via bemiddeling van abt
Johannes van Ravenna, in 790 naar Aken gezonden. Dit handschrift is het enige
sacramentarium waarvan met zekerheid te zeggen is dat het werkelijk in het
Lateraan is gebruikt en dat het niet met soortvreemde elementen is vermengd.
Het bevat de pauselijke ritus van ca. 730. De meeste afschriften van het
handschrift die vanuit de hofbibliotheek te Aken door Alcuinus (2) over het
keizerrijk werden verspreid, zijn voorzien van een in 795 ten behoeve van de Frankische
bisdommen samengesteld supplement.
In genoemde
sacramentaria werd deze oratie gebruikt in het mis- of offcieformulier van de
Vigilie van Kerstmis, op Kerstmis zelf of tijdens het octaaf van het Feest van
’s Heren Openbaring. In de 14e eeuw werd de formulering “per huius
aquæ et vini mysterium” (door het mysterie van dit water en deze wijn) in de
tekst ingevoegd om door de priester in stilte te worden gebeden tijdens de
offertoriumritus bij het mengen van de wijn met water en werd de oratie als
volgt opgenomen in het Ordinarium van het misformulier (Ordo Missæ): “Per huius aquæ et vini mysterium eius efficiamur
divinitatis consortes, qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps”- Mogen
wij door het mysterie van dit water en deze wijn deel krijgen aan de Godheid
[van Hem] die zich verwaardigd heeft deelgenoot te worden van onze mensheid.
In deze vorm en
context werd de oratie in het Tridentijnse Missaal opgenomen. De
liturgiecommissie
post Vaticanum II
adopteerden de oude oratie en bestemden
deze voor de Derde Mis van Kerstmis (Nachtmis – Dageraadsmis – Dagmis).
S t r u c t u u r
a n a l y s e e n s t
i j l f i g u r e n
1.
Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius
reformasti,
2.
da, quæsumus, nobis eius divinitatis esse consortes,
3.
qui humanitatis nostræ fieri dignatus est particeps.
Ad 1
De vocativusvorm Deus
aan de kop van de oratie wordt gevolgd door een relatieve bijzin qui
…reformasti waarin een belangrijk, zo niet het belangrijkste heilsmysterie
wordt gememoreerd. Object van de verba in het perfectum, condidisti en reformasti,
is humanæ substantiæ dignitatem waarbij de accusativusvorm dignitatem
nader wordt toegelicht door een bijvoeglijke bepaling humanæ substantiæ (twee
genitivusvormen). Reformasti is een samentrekking van de vorm reformavisti. De
gebruikte perfectumvormen benadrukken het aspect van een eenmalige gebeurtenis
in het verleden die een blijvende doorwerking tot gevolg heeft. De bijwoorden et mirabiliter...et mirabilius
vormen een opsomming en versterking door de vergrotende trap mirabilius. In
deze opbouw kan men een climax herkennen.
Ad 2
De
imperativusvorm da, geef, verzacht door het aanvullende quæsumus,
bidden wij, vormt de eigenlijke bede. Het verbum da heeft de dativusvorm nobis
bij zich, geef (aan) ons en wordt gevolgd door de accusativus cum infinitivo
(a.c.i) - constructie (nos) eius divinitatis esse consortes: deelgenoten
te zijn aan zijn Godheid. Het verzwegen nos als subjectsaccusativus van de
a.c.i constructie kan afgeleid worden van de persoonsuitgang in quaesumus. Eius
divinitatis: bijvoeglijke bepaling in de genitivus welke laatste wordt
opgeroepen door consors, te vertalen met deelgenoot aan. Het adiectivum consors wordt zelfstandig
vertaald als ‘deelgenoten’.
Ad 3
Relatieve bijzin
ingeleid door het reflexivum qui dat eius, van Hem, als
antecedent heeft; dignatus est van
het deponens dignor dat ‘zich verwaardigen’ betekent, hier actief vertalen
hoewel de vorm passief is; Hij heeft zich verwaardigd. De infinitivusvorm fieri gekoppeld aan
het zelfstandig gebruikt adiectivum particeps kan binnen deze
werkwoordengroep als een object obgevat worden bij dignatus est; waartoe
heeft Hij zich verwaardigd? Deelgenoot te worden. Particeps heeft evenals consortes
in r. 2 de genitivus bij zich: humanitatis nostræ; eius divinitatis (r.
2) en humanitatis nostræ, vormen een chiasme (kruisstelling) en bovendien een
antithese; zijn Goddelijkheid tegenover onze
menselijkheid.
K
l e i n v o c a b u l a r i u m
Condere, didi, ditum: 1. Stichten, inrichten, 2. Vormen, scheppen
3. Opbergen 4. Begraven 5. Kruiden. In de plechtige Aankondiging op de Vigilie
van Kerstmis horen we bij de datering van de Geboorte van Jezus “ab urbe Roma
condita, anno septingentesimo quinquagesima secundo”- in het zeven honderd twee
en vijftigste jaar na de stichting van de stad Rome. De benaming “Conditor” ,
Schepper, wordt in de liturgische taal regelmatig gebezigd voor God. Zie
bijvoorbeeld de melodisch prachtig gedragen aanhef van de hymne van de Vespers
in de Advent: “Conditor alme siderum” – Verheven Schepper van de sterren, in
deze hymne op Christus toegepast.
Het concept
conditie in het Nederlands wordt herleid tot het verbum condere. Reformare
klinkt bijna Nederlands en heeft dezelfde betekenisinhoud: 1. Hervormen,
verbeteren 2. Herstellen.
De theologische
bagage bij het begrip substantia gaat de contect van deze bespreking te
boven,maar de nuttige dictionnaire van liturgisch Latijn van A. Blaise geeft
bij dit begrip de vertaalmogelijkheid met “natuur” en dat helpt.
Het adiectivum consors, sortis, is “een eigendom delend met
iemand (broer, zuster, familielid), levend in gemeenschap van goederen,
deelhebbend aan gemeenschappelijk bezit”, als substantivum “een deelnemer,
aandeelhouder, partner”. Het Latijnse woord is gevormd door cum en sors (lot) De term consors is van toepassing bij een
gemeenschappelijk lot, doel of bestemming. Het begrip dignitas verleent
het collectegebd een sterk morele inhoud.
I n h o u d
De oratie opent
met een anaklese van God; in de relatieve bijzin die begint met qui
wordt Hij in zijn hoedanigheid als Schepper van de mens in het begin en als
Hersteller van de mens in de volheid van de tijden geprezen.
De schepping
wordt geroemd als wonderbaar, zeker hierom, omdat God de mens naar zijn Beeld
en Gelijkenis heeft gemaakt (Gen 1,26). Daaraan refereert het begrip dignitatem
in de Latijnse oratie. Dit beeld van en deze gelijkenis met God - het delen in
het leven van God door kennis en liefde, het wandelen met God in vriendschap -
werden door de eerste zonde zwaar misvormd maar door Jezus Christus, de Zoon
van God, door de barmhartigheid van de Vader de mens te hulp gezonden, “wonderlijker" hersteld.
We hoorden het
deze dagen (19 december) de H. Irenæus van Lyon in zijn “Tractaat tegen de
ketters” zeggen (Lib. 3,20,2): Gloria hominis Deus; operationis vero Dei et
omnis sapientiæ eius et virtutis receptaculum homo”- De glorie van de mens is God; maar het voorwerp van Gods werking en van
al zijn wijsheid en macht is de mens, culminerend in die schitterende
oproep van paus Leo de Grote tijdens de Kerstnacht: “Agnosce, o christiane,
dignitatem tuam, et, divinæ consors factus naturæ, noli in veterem vilitatem
degneri conversatione redire. Memento cuius capitis et cuius corporis sis
membrum. Reminiscere quia erutus de
potestate tenebrarum, translatus es in Dei lumen et regnum.” – Erken, o christen, uw waardigheid, en,
deelgenoot geworden aan de goddelijke natuur, wil dan niet door uw onwaardig
gedrag weer terugkeren naar uw vroegere boosheid. Gedenk van welk Hoofd en
Lichaam gij een lidmaat zijt. Herinner u, dat gij, ontrukt aan de macht van de
duisternis, zijt overgebracht naar Gods licht en zijn Rijk.
Grondslag van deze
nieuwe schepping is de Incarnatie, waarin God in zijn genade de menselijke
natuur heeft aangenomen en deze heeft hersteld in haar waardigheid.
Hoewel wij door geloof en doop reeds aandeel gekregen hebben aan de goddelijke
natuur (vgl. 2 Petr 1,4), vraagt de oratie: "Laat ons deelgenoot
zijn aan de Godheid van Uw Zoon".
Dat de liturgie
ons steeds opnieuw om iets laat bidden, wat wij door de sacramenten reeds
gekregen hebben, heeft zijn goede reden. Het bezit van de genade is voor de
aardse mens een zeer labiele toestand, waarop de uitspraak van de apostel
Paulus slaat: "Deze schat dragen wij echter in aarden vaten; want de
overvloed van kracht komt van God, en niet uit onszelf" (2 Kor
4,7). Het goed van ons heil hangt immers niet van onszelf af, maar van God.
Bovengenoemde
dialoog en uitwisseling: het mogen delen in de Godheid van Hem die zich
verwaardigd heeft deelgenoot te worden aan ons mens-zijn, anders gezegd de
uitwisseling van de liefde heeft als einddoel de steeds toenemende
gelijkvormigheid aan Christus : door, met en in Christus steeds meer christen,
van Christus, worden.
Dit motief zien
we terugkeren in de liturgie in de 1e antifoon van Ie en
IIe Vespers op het Hoogfeest van Maria, Moeder van God (1 januari):
O
admirábile commércium! Creátor géneris humáni, animátum corpus sumens,
de
Vírgine nasci dignátus est; et, procédens homo sine sémine, largítus est
nobis suam
deitátem.
O wonderbare
ruil! de Schepper van het menselijk geslacht neemt een bezield lichaam aan en
heeft zich verwaardigd zich uit een Maagd te worden geboren; en [uit haar]
voortkomend zonder tussenkomst van een man, heeft Hij ons zijn Godheid
geschonken.
(1)
Lib. 3, 20, 2-3: SCh
34, 342-344; zie Liturgia Horarum editio altera 1985, dl. 1, p. 294-295 (Lectio
altera van 19 december)
(2)
Alcuinus,
diaken: *730/735 te York, + 19 mei 804 te Tours, gaf vanaf 782 aan het
Karolingische hof onderwijs aan de paleisschool, werd voornaamste raadgever van
Karel de Grote bij diens streven het kerkelijk en liturgisch leven in zijn
uitgebreid rijk te hervormen en te unificeren op basis van de Romeinse liturgie
waarbij Alcuinus een verbindingsschakel vormde tussen de gregoriaanse traditie
van het Angelsaksische Engeland en het Frankenrijk. Door woord en geschrift
heeft Alcuinus een belangrijke impuls gegeven aan de Karolingische Renaissance.
N.B. Een goed
informatief opstel “Vorm en inhoud van het collecta-gebed” geeft A.
Heerings in Tijdschrift voor gregoriaans. Stichting Amici Cantus Grgeoriani 39
[2014], p. 3-12