“Zij sleepten hem buiten de poort
en stenigden hem.
De
getuigen legden hun mantels neer aan de voeten
van een
jongeman die Saulus heette” (Hand 7, 58)
Het wapen van de liefde
Gisteren hebben wij de Geboorte in de tijd
gevierd van onze eeuwige Koning; vandaag vieren wij het roemvolle lijden van
zijn strijder.
Gisteren toch heeft onze Koning, gehuld in
de mantel van het vlees, zich verwaardigd, uit de voorhof van de maagdelijke schoot
getreden, de aarde te bezoeken; vandaag ging een strijder, naar buiten gekomen
uit de tent van zijn lichaam, als
triomfator naar de hemel.
Hoewel onze Koning de allerhoogste is, kwam
Hij voor ons wel in een nederige gedaante, maar Hij kon niet voor niets komen.
Hij schonk namelijk zijn strijders een grote gave, waardoor Hij hen niet alleen
overvloedig rijk maakte, maar ze ook sterkte om volkomen onoverwinnelijk te
strijden. Want Hij bracht hun de gave van de liefde, die de mensen in
gemeenschap zou brengen met de Godheid.
Wat Hij met zich bracht, deelde Hij uit;
Hij werd er zelf niet armer door, maar op wonderbare wijze verrijkte Hij de
armoede van zijn getrouwen en bleef zelf toch vol met nooit verminderende
schatten.
De liefde dan, die Christus vanuit de hemel
naar de aarde bracht, verhief nu Stephanus van de aarde tot in de hemel. De
liefde, die eerst in de Koning heerste, schitterde daarna in zijn strijder.
Om volgens zijn naam “Stephanus” [Grieks:
kroon] de kroon te verdienen, had hij als zijn wapen de liefde, en werd daarmee
overal overwinnaar. Uit liefde tot God week hij niet voor de woedende joden;
uit naastenliefde sprak hij ten beste voor de mensen die hem stenigden; uit
liefde wees hij de dwalenden te recht, om ze tot inkeer te brengen; uit liefde
bad hij voor die hem stenigden, dat ze niet gestraft zouden worden.
En zie: nu verheugt Paulus zich met
Stephanus; met Stephanus geniet hij Christus’ heerlijkheid, met Stephanus
juicht hij, met Stephanus heerst hij. Want waar Stephanus voorging, gedood door
de stenen van Paulus, dáárheen is Paulus gevolgd, geholpen door de gebeden van
Stephanus.
Wat een waarachtig leven, mijn broeders,
waar Paulus niet beschaamd is over het doden van Stephanus, maar Stephanus zich
verheugd over de gemeenschap met Paulus, omdat de liefde in beiden jubelt. De
liefde toch in Stephanus overwon de wreedheid van de joden; de liefde in Paulus
bedekte een menigte van zonden; in beiden verdiende de liefde gelijkelijk het
Rijk der hemelen.
Derhalve is de liefde de bron en de oorsprong
van alle goed, een uitstekende vesting, de weg die leidt naar de hemel. Wie in
de liefde wandelt, kan niet dwalen, niet vrezen. Zij toch bestuurt, beschermt,
geeft leiding.
Daarom, broeders, nu Christus de ladder van
de liefde heeft opgesteld, waarlangs ieder christen naar de hemel kan
opstijgen: houdt nu stevig vast aan de zuivere liefde, betuigt elkaar die
liefde en stijgt op door in haar vorderingen te maken.
(Uit de Preken van de H. Fulgentius,
bisschop van Ruspe [Noord-Afrika], 3, 1-3.5-6: CCL 91A, 905-909)