Eerste lezing (Jes 11,1-
In die dagen zal een twijg ontspruiten aan de stronk van Isaï,
een scheut aan zijn wortels zal vruchten dragen.
De geest van de Heer zal op hem rusten,
de geest van wijsheid en verstand,
de geest van raad en heldenmoed,
de geest van liefde en vreze des Heren,
en deze vreze des Heren zal hij uitstralen.
Hij zal geen oordeel vellen naar uiterlijke schijn,
geen uitspraak doen op grond van geruchten.
De kleinen zal hij recht verschaffen,
een eerlijk vonnis spreken over de geringsten der aarde,
maar de uitbuiter zal hij striemen met de gesel van zijn mond,
en de boosdoener doden met de adem van zijn lippen.
Gerechtigheid wordt de gordel om zijn heupen,
onkreukbaarheid de band om zijn leden.
Dan huist de wolf bij het lam,
vlijt de panter zich neer naast het geitje,
grazen tezamen het kalf en het leeuwenjong,
een kleuter kan ze weiden!
Koe en berin hebben vriendschap gesloten,
hun jongen liggen naast elkaar,
en de leeuw vreet hooi met het rund.
De zuigeling speelt bij het hol van de adder,
en het kleine kind steekt zijn handje in het nest van de slang!
Dan zondigt niemand meer, doet niemand meer kwaad
op heel mijn heilige berg,
maar zal de gehele aarde vervuld zijn met liefde tot God,
zoals de zeebodem bedolven is onder het water.
Op die dag zal de wortel van Isaï
opgericht staan als banier voor de volken:
alle naties zullen naar hem toestromen.
En zijn troon zal luisterrijk zijn!
Tweede lezing (Rom. 15,4-9)
Broeders en zusters,
alles wat eertijds werd opgeschreven,
werd opgetekend tot onze lering,
opdat wij door de volharding en de vertroosting,
die wij putten uit de Schrift,
in hoop zouden leven.
God, die de volharding en de vertroosting schenkt,
verlene u ook eensgezindheid
in de geest van Christus Jezus,
opdat gij één van hart en uit één mond
de God en Vader van onze Heer Jezus Christus
moogt verheerlijken.
Aanvaardt daarom elkander als leden van één gemeenschap,
zoals ook Christus ons
in zijn gemeenschap heeft opgenomen,
ter ere Gods.
Ik bedoel dit:
terwille van Gods trouw
is Christus dienaar geweest van het Joodse volk,
om de beloften aan de aartsvaders waar te maken;
maar de heidenen moeten God verheerlijken
om zijn erbarming,
volgens het woord van de Schrift:
“Daarom zal ik U loven onder de heidenen
en uw naam met psalmen prijzen.”
Evangelie (Mt, 3,1-12)
In die tijd trad Johannes de Doper op
en predikte in de woestijn van Judea:
“Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij.
Deze toch is het, die de profeet Jesaja bedoelde
toen hij zei:
een stem van iemand, die roept in de woestijn:
bereidt de weg van de Heer,
maakt zijn paden recht.”
Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar
en een leren gordel om zijn lenden.
Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.
Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek
naar hem uit
en zij lieten zich door hem dopen in de rivier, de Jordaan,
terwijl zij hun zonden beleden.
Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen
om gedoopt te worden,
sprak hij tot hen:
“Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld,
dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten?
Brengt liever vruchten voort, die passen bij bekering,
en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt:
Wij hebben Abraham tot vader!
Waarachtig, ik zeg u,
dat God de macht bezit
voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken!
Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen.
Elke boom dus, die geen goede vrucht draagt,
wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Ik doop u met water, opdat ge u zoudt bekeren.
Maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik,
en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen.
Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
De wan heeft Hij in zijn hand
en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren;
zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen,
maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.”