Johannes Ruusbroec, mysticus
*1293
Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal
De kloosterling draagt Christus’ kleed 1
1. Het
uitwendig kleed van Christus
“Christus gaf aan zijn
apostelen geen ander ‘abijt van buten in cleederen’, dan alleen zijn eigen
levenswijze: onschuldig, ootmoedig leven, eerzame omgang, zacht en goedertieren
zijn, de wereld versmaden, arbeid en lijden liefhebben, trouw zijn tegenover
alle mensen, dienen, sterven, onderrichten, leven voor allen zonder onderscheid
en gehoorzaam zijn aan zijn hemelse Vader tot de dood toe” (XII Beghinen, IV,
138). Dat was het habijt, waarmede Jezus uiterlijk in Palestina verscheen.
Ruusbroec kan zich niet weerhouden even zijn afkeuring te laten blijken voor
die monniken uit zijn tijd, die deze christusgelijkende levenswandel niet in
praktijk brachten. Voor hen in ’t bijzonder zal de haren pij de heilige monnik
niet maken, maar hun eerder tot beschaming strekken: “Dit was dan het habijt
waarmede Christus zijn discipelen uitwendig gekleed heeft. Maar die thans in de
kloosters het geestelijk kleed dragen en tegenovergesteld aan de opgenoemde
punten leven, zullen daardoor alleen schande en beschaming oplopen, zowel hier
als hiernamaals” (ib.).
Het is wel duidelijk dat
Ruusbroec met het uitwendig habijt van de kloosterling het optreden van Jezus
te midden van zijn apostelen bedoelde: “Hi en gaf hen gheen abijt van buten in
cleederen, dan alsoe als Hi gheleeft hadde” (ib.).
Van de andere kant ligt
hier nog een diepere betekenis: de opgesomde eigenschappen van Jezus’ leven
betreffen niet louter de uiterlijke levensvorm. Als men ze vergelijkt met die
eigenaardigheden, die hij bij het ‘inwendig’ kleed naar voren brengt, blijkt
het wel, dat wij in dit uitwendig habijt het werkende leven mogen zien, dat
immers steeds blijft voortbestaan in of naast verdere en hogere stadia van het
geestelijk leven.
(Uit
L.Moereels SJ, Ruusbroec en het
religieuze leven)