woensdag 25 mei 2016

Johannes Ruusbroec, mysticus De kloosterling draagt Christus’ kleed 1


Johannes Ruusbroec, mysticus
*1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal

De kloosterling draagt Christus’ kleed 1

1. Het uitwendig kleed van Christus

“Christus gaf aan zijn apostelen geen ander ‘abijt van buten in cleederen’, dan alleen zijn eigen levenswijze: onschuldig, ootmoedig leven, eerzame omgang, zacht en goedertieren zijn, de wereld versmaden, arbeid en lijden liefhebben, trouw zijn tegenover alle mensen, dienen, sterven, onderrichten, leven voor allen zonder onderscheid en gehoorzaam zijn aan zijn hemelse Vader tot de dood toe” (XII Beghinen, IV, 138). Dat was het habijt, waarmede Jezus uiterlijk in Palestina verscheen. Ruusbroec kan zich niet weerhouden even zijn afkeuring te laten blijken voor die monniken uit zijn tijd, die deze christusgelijkende levenswandel niet in praktijk brachten. Voor hen in ’t bijzonder zal de haren pij de heilige monnik niet maken, maar hun eerder tot beschaming strekken: “Dit was dan het habijt waarmede Christus zijn discipelen uitwendig gekleed heeft. Maar die thans in de kloosters het geestelijk kleed dragen en tegenovergesteld aan de opgenoemde punten leven, zullen daardoor alleen schande en beschaming oplopen, zowel hier als hiernamaals” (ib.).
Het is wel duidelijk dat Ruusbroec met het uitwendig habijt van de kloosterling het optreden van Jezus te midden van zijn apostelen bedoelde: “Hi en gaf hen gheen abijt van buten in cleederen, dan alsoe als Hi gheleeft hadde” (ib.).
Van de andere kant ligt hier nog een diepere betekenis: de opgesomde eigenschappen van Jezus’ leven betreffen niet louter de uiterlijke levensvorm. Als men ze vergelijkt met die eigenaardigheden, die hij bij het ‘inwendig’ kleed naar voren brengt, blijkt het wel, dat wij in dit uitwendig habijt het werkende leven mogen zien, dat immers steeds blijft voortbestaan in of naast verdere en hogere stadia van het geestelijk leven.

(Uit L.Moereels SJ, Ruusbroec en het religieuze leven)