Het is de eer van den almachtige God zelf, die ons aanspoort en opwekt de H. Maagd Maria te loven en te verheerlijken.
God immers wil en vraagt, dat
wij Hem loven en eren in alle schepselen omdat Hij ze alle tot zijn lof
geschapen heeft.
Maar bijzonder in zijn
redelijke schepselen wil Hij worden geëerd, en bovenal in zijn zaligen en heiligen,
in wie Hij immers zijn macht, zijn wijsheid en zijn goedheid bijzonder doet
uitstralen. En daarom wil Hij boven allen geprezen worden in Maria, die zowel
in waardigheid als in genade, in heiligheid en in glorie, onder al de met
verstand begaafde schepselen op aarde en in de hemel de hoogste is.
Beschouwen wij daarom haar
voorrechten, één voor één.
Haar eerste
voorrecht is hierin gelegen: dat God de Vader haar van eeuwigheid heeft
liefgehad, en haar boven alle andere schepselen heeft bevoorrecht en verkoren.
Hij heeft haar voorbestemd, om Moeder van zijn Zoon te worden: de hoogste
waardigheid, het verhevenste ambt, ooit aan een schepsel toevertrouwd.
De Zoon van de eeuwige
Vader heeft zich deze maagd alleen verkoren om in haar en uit haar van God te
worden tot mens, en de mens aldus te verheffen tot de hoogte der Godheid.
De H. Geest heeft haar
uitverkoren tot zijn Bruid, en haar met alle genade getooid en vervuld opdat
zij de zuivere, waardige, gezegende Moeder van God zou zijn, en na Christus,
haar Zoon, boven allen verheven.
Haar tweede
voorrecht is dat zij reeds aan onze eerste ouders in het paradijs werd beloofd
als de vrouw, die door haar Kind Satans kop verpletteren en de wereld uit
Satans macht bevrijden zou.
Ook werd zij verder
voorafgebeeld door talrijke figuren in het Oude Verbond:
Zij immers is de Ark van
Noë; de Verbondsark gesierd met goud, waarin het ware manna rustte. Zij is de
priesterstaf van Aäron, die zonder wortel bloeide; de vacht van Gedeon; de
Oosterpoort, steeds gesloten en waardoor alléén de Koning binnentrad. Zij is de
eerzame Sara, de schone Rebecca, de geliefde Rachel; Esther, de koningin; de
overwinnende Judith, de moeder van Salomon, zozeer door deze verheven.
Háár heeft Isaïas
voorspeld als de Maagd die baren zou: “Zie, de maagd zal ontvangen en een Zoon
baren, en zijn naam zal genoemd worden Emmanuël.”
Zij is de twijg uit de
wortel van Jesse, waaraan een bloem zou ontluiken: “Een twijg zal ontspruiten
aan de wortel van Jesse, en een bloem zal aan zijn wortel ontluiken.”
Van háár sprak Salomon:
“Gij zijt geheel schoon, mijn vriendin, en in u is er geen vlek”. En zo vele
eeuwen zag Israël uit naar deze Messiasmoeder, uit het zaad van Abraham, de
stam van Juda en Davids geslacht.