De kloosterling draagt Christus’ kleed 2
2.
Christus’ inwendig kleed
Ruusbroec onderscheidt hier duidelijk een
tweevoudig ‘kleed’: het ene Christus’ gezag; het
tweede Christus’ geest.
Met het
eerste waren de apostelen bekleed krachtens hun uitverkiezing tot authentieke
getuigen van Christus’ leer en voortzetters van zijn hogepriesterlijke macht,
die zijn Persoonlijkheid in volheid bezat en aan zijn mensheid mededeelde.
“Christus gaf zijn leerlingen ook een inwendig habijt, waar hij zelf mede
bekleed was boven alle creaturen; zijn
mensheid had het ontvangen van zijn hemelse Vader. Dat was macht en gezag over
alle schepselen in hemel en op aarde, om te dopen, te leraren, zonden te
vergeven in zijn Naam, door de hel bedreigde mensen te bekeren en hun de hemel
te openen mits belijdenis van het christelijk geloof” (XII Begh., IV, 138).
Het tweede
inwendig habijt behoort aan de discipelen toe in hun hoedanigheid van volgelingen
van Christus’ regel, en met hen aan allen, die de wereld versmaden en een innig
leven leiden. Het is de mededeling van
Christus’ geest, van zijn inwendig leven, naar St.-Paulus’ raad: “Bekleed u
dus, als Gods heilige en geliefde uitverkorenen, met gevoelens van
barmhartigheid, met goedheid, met nederigheid, zachtheid, lankmoedigheid …
boven dat alles echter met de liefde; hetgeen de band der volmaaktheid is. En
in uw harten heerse Christus’ vrede”. (Col
3, 12-15).
Dit gaat
Ruusbroec nu in drie delen onderscheiden, de allegorie telkens op een der drie
geloften of evangelische raden toepassend: de armoede, waarbij de inwendige
bevrijding van alle zorg en geestesslavernij behoort; de zuiverheid, waarvan
het kleed drie kleuren vertoont; en de gehoorzaamheid, die hij ‘dat leste
ornament’ van Christus’ inwendig kleed noemt.
1) Armoede van geest: “Christus gaf hun ook
zijn geest en zijn inwendig leven: armoede van geest zodat zij met blij gemoed
konden versmaden: rijkdom, eer en alle andere voordelen van de wereld en wat of
deze ook aanbieden kan. Daardoor nam Hij van hen weg: angst en vrees, kommer en
zorg voor duivels, mensen en alle schepselen die hen zouden kunnen bedrukken,
bedroeven, schrik aanjagen of doden. En Hij gaf hun een standvastig gemoed, bereid
onder Gods liefste wil alles te verduren, wat hij over hen zou gelieven te
laten neerkomen in de tijd of in de eeuwigheid”(XII B., IV, 138).
Dit is dan, zo voegt Ruusbroec er aan
toe, “het eerste inwendige kleed dat Jezus Christus aan zijn discipelen geeft,
die de wereld versmaden en zijn raden en zijn leven navolgen in een geestelijk
leven” (ib.) . Deze armoede van geest doet hen de wereld versmaden.
Wordt vervolgd