Johannes Ruusbroec, mysticus
*1293
Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal
De kloosterling draagt Christus’ kleed 3
2. Christus’ inwendig
kleed
2) Zuiverheid. Om Christus te volgen moet men
niet alleen de wereld versmaden, maar ook zijn eigen zinnelijke natuur versterven. “Een ander kleed geeft Christus aan
zijn leerlingen, die zichzelf versmaden en hun zinnelijke natuur overwinnen om
zijn geboden en zijn raden op te volgen in een inwendig geestelijk leven. En
dit (ander) kleed is van drie kleuren samen geweven en het heet: reinheid van
ziel, van lichaam en van geest; reinheid in het lichaam, zuiverheid in het hart
en puurheid in de geest” (ib., 139).
Hier weidt Ruusbroec vrij uitvoerig uit over deze drie graden van zuiverheid en
over de harde strijd, die deze deugd in haar perfectie vergt. En zo gaat hij
ongemerkt over van het beeld van het kleed, naar dat van de wapenrusting, die
ons in die strijd moet beschermen. Het is een herinnering aan St.-Paulus’
woord: “Trekt Gods wapenrusting aan” (Ef 6,11-17). En daar Ruusbroec de ‘wapenen Christi’, nl.
zijn passie en dood, als voornaamste strijdmiddelen beschouwt, gaat hij in zijn
beeldspraak nog verder in St.-Paulus’ geest doordenken op het “gedurig de
stervensnood (d.i. het lijden en de dood) van Jezus in ons lichaam omdragen” (2 Kor 4,10).
“Onze natuur
zal natuur blijven zolang als wij leven in de tijd. Daarom moeten wij ons
wapenen met de wapens van onze Heer Jezus Christus waarmede Hij ons verlost
heeft van onze vijanden en van de
eeuwige dood. Wij zullen ons daarin met recht verheugen, en zijn Naam dragen in
onze memorie en in ons hart, met lust en liefde: zijn eeuwige geboorte uit zijn
Vader, zijn tijdelijke geboorte uit Maria zijn Moeder, zijn gezegend leven als
Godmens; zijn heilige leer, zijn ootmoedig dienen tot de dood toe; zijn lijden
en bloedstorten, zijn sterven, zijn glorieuze verrijzenis en zijn wondervolle
opklimming boven alle hemelen; daar zullen wij Hem volgen en onze inwendige
knieën buigen met eeuwige eerbied voor Hem en voor zijn hemelse Vader. Op die
manier zullen wij alle vreemde fantasieën overwinnen, alsook alle nutteloze
gedachten en onkuise beelden” (ib.141).
Dit vullen
van ons geheugen met de overweging van Christus’ levensmysteries om de plaats te ontnemen aan
wat vreemd, verstrooid of vertroebeld is, dat is, in zich, inwendig,
Christus’ kleed en wapenrusting dragen;
dat is Christus’ eigen inwendig leven meeleven. “ Indien wij Christus als God en
mens gebeeld in ons hart dragen, en wel Christus gekruisigd, gemarteld, levend
en stervend van liefde om onzentwille, dan leeft Hij in ons en wij in Hem. Zo
overwinnen wij vlees en bloed, de wereld, de vijand en al zijn bekoringen” (ib. 143).
Terloops
mogen wij hier wel opmerken hoezeer Ruusbroec de nadruk legt op de voortdurende
overweging, het voor ons geheugen tegenwoordig stellen van Christus’ leven, waarvan de Navolging van Christus zegt: “ Ons voornaamste streven moet zijn:
ons in het leven van Jezus Christus te verdiepen” (I, 1, 3; vert. Wijdeveld),
en wat Ruusbroec hier en elders noemt: Christus in zijn hart gebeeld dragen.
Hierin heeft hij ook de modernste psychologen niets te benijden, waar zij de
‘motiefvorming’ aanbevelen om de wil tegen de neiging naar het boze te sterken:
het paraat houden van positieve redenen, die bewegen ten goede – motief is
‘beweeg’-reden – en dus afkeren van het kwaad.
Voornamer nog
is het hier te wijzen op de geweldige sprong, die Ruusbroec nu zonder
schijnbare overgang maakt van het innige naar het godschouwende leven. Al is
inderdaad het innige leven als het voor kloosterlingen meest geëigende, als het
normale gedacht, toch stijgt Ruusbroec hier, zoals zo vaak, ineens naar veel
hoger: wie in de onthechting, de reinheid en de verloochening trouw gevorderd
is, zal wellicht zulk een leegheid, vrijheid, blootheid, beeldeloosheid in zijn
geest bereiken, dat, zoals het luchtledige de lucht inzuigt, zo ook zijn
puurheid de instorting van het passief te ontvangen schouwend leven in
beantwoording van Gods genade vermag aan te trekken.
Voor het schouwend leven
wordt hier door Ruusbroec als voorwaarde gesteld de ‘puurheid van geest’, boven
de voornoemde beschouwingswijze en de door aanbevolen zinnelijk waarneembare
voorstellingen, ‘beelden’ van Christus als mens, om bij Christus als God te
verwijlen: “Boven dit alles moeten wij trachten te bezitten een ongebeeld,
bloot gezicht, in goddelijk licht, tot de eeuwige Waarheid, die Christus is:
daar is dan reinheid van harte en puurheid van geest geheel volbracht. Daar
moeten wij God beschouwen, en Christus zal ons kleden met het kleed der
zuiverheid, dat Hij zelf is. Kuis leven doet ons op de Engelen gelijken: het is
de raad van God, de tweede van wie in de kloosterstaat leven. Wie die gelofte
doet en ze wel onderhoudt, hetzij binnen hetzij buiten het klooster, die doet
Christus aan: Christus’ leven is zijn inwendig habijt” (XII B., IV, 142).