zaterdag 28 mei 2016

Johannes Ruusbroec, mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal De kloosterling draagt Christus’ kleed 3

Johannes Ruusbroec, mysticus
*1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal

De kloosterling draagt Christus’ kleed 3

2. Christus’ inwendig kleed

2) Zuiverheid. Om Christus te volgen moet men niet alleen de wereld versmaden, maar ook zijn eigen zinnelijke natuur versterven. “Een ander kleed geeft Christus aan zijn leerlingen, die zichzelf versmaden en hun zinnelijke natuur overwinnen om zijn geboden en zijn raden op te volgen in een inwendig geestelijk leven. En dit (ander) kleed is van drie kleuren samen geweven en het heet: reinheid van ziel, van lichaam en van geest; reinheid in het lichaam, zuiverheid in het hart en puurheid in de geest” (ib., 139). Hier weidt Ruusbroec vrij uitvoerig uit over deze drie graden van zuiverheid en over de harde strijd, die deze deugd in haar perfectie vergt. En zo gaat hij ongemerkt over van het beeld van het kleed, naar dat van de wapenrusting, die ons in die strijd moet beschermen. Het is een herinnering aan St.-Paulus’ woord: “Trekt Gods wapenrusting aan” (Ef 6,11-17).  En daar Ruusbroec de ‘wapenen Christi’, nl. zijn passie en dood, als voornaamste strijdmiddelen beschouwt, gaat hij in zijn beeldspraak nog verder in St.-Paulus’ geest doordenken op het “gedurig de stervensnood (d.i. het lijden en de dood) van Jezus in ons lichaam omdragen” (2 Kor 4,10).
“Onze natuur zal natuur blijven zolang als wij leven in de tijd. Daarom moeten wij ons wapenen met de wapens van onze Heer Jezus Christus waarmede Hij ons verlost heeft van onze  vijanden en van de eeuwige dood. Wij zullen ons daarin met recht verheugen, en zijn Naam dragen in onze memorie en in ons hart, met lust en liefde: zijn eeuwige geboorte uit zijn Vader, zijn tijdelijke geboorte uit Maria zijn Moeder, zijn gezegend leven als Godmens; zijn heilige leer, zijn ootmoedig dienen tot de dood toe; zijn lijden en bloedstorten, zijn sterven, zijn glorieuze verrijzenis en zijn wondervolle opklimming boven alle hemelen; daar zullen wij Hem volgen en onze inwendige knieën buigen met eeuwige eerbied voor Hem en voor zijn hemelse Vader. Op die manier zullen wij alle vreemde fantasieën overwinnen, alsook alle nutteloze gedachten en onkuise beelden” (ib.141).
Dit vullen van ons geheugen met de overweging van Christus’  levensmysteries om de plaats te ontnemen aan wat vreemd, verstrooid of vertroebeld is, dat is, in zich, inwendig, Christus’  kleed en wapenrusting dragen; dat is Christus’ eigen inwendig leven meeleven. “ Indien wij Christus als God en mens gebeeld in ons hart dragen, en wel Christus gekruisigd, gemarteld, levend en stervend van liefde om onzentwille, dan leeft Hij in ons en wij in Hem. Zo overwinnen wij vlees en bloed, de wereld, de vijand en al zijn bekoringen” (ib. 143).
Terloops mogen wij hier wel opmerken hoezeer Ruusbroec de nadruk legt op de voortdurende overweging, het voor ons geheugen tegenwoordig stellen van Christus’  leven, waarvan de Navolging van Christus zegt: “ Ons voornaamste streven moet zijn: ons in het leven van Jezus Christus te verdiepen” (I, 1, 3; vert. Wijdeveld), en wat Ruusbroec hier en elders noemt: Christus in zijn hart gebeeld dragen. Hierin heeft hij ook de modernste psychologen niets te benijden, waar zij de ‘motiefvorming’ aanbevelen om de wil tegen de neiging naar het boze te sterken: het paraat houden van positieve redenen, die bewegen ten goede – motief is ‘beweeg’-reden – en dus afkeren van het kwaad.
Voornamer nog is het hier te wijzen op de geweldige sprong, die Ruusbroec nu zonder schijnbare overgang maakt van het innige naar het godschouwende leven. Al is inderdaad het innige leven als het voor kloosterlingen meest geëigende, als het normale gedacht, toch stijgt Ruusbroec hier, zoals zo vaak, ineens naar veel hoger: wie in de onthechting, de reinheid en de verloochening trouw gevorderd is, zal wellicht zulk een leegheid, vrijheid, blootheid, beeldeloosheid in zijn geest bereiken, dat, zoals het luchtledige de lucht inzuigt, zo ook zijn puurheid de instorting van het passief te ontvangen schouwend leven in beantwoording van Gods genade vermag aan te trekken.

Voor het schouwend leven wordt hier door Ruusbroec als voorwaarde gesteld de ‘puurheid van geest’, boven de voornoemde beschouwingswijze en de door aanbevolen zinnelijk waarneembare voorstellingen, ‘beelden’ van Christus als mens, om bij Christus als God te verwijlen: “Boven dit alles moeten wij trachten te bezitten een ongebeeld, bloot gezicht, in goddelijk licht, tot de eeuwige Waarheid, die Christus is: daar is dan reinheid van harte en puurheid van geest geheel volbracht. Daar moeten wij God beschouwen, en Christus zal ons kleden met het kleed der zuiverheid, dat Hij zelf is. Kuis leven doet ons op de Engelen gelijken: het is de raad van God, de tweede van wie in de kloosterstaat leven. Wie die gelofte doet en ze wel onderhoudt, hetzij binnen hetzij buiten het klooster, die doet Christus aan: Christus’ leven is zijn inwendig habijt” (XII B., IV, 142).