De lof van Maria is
Christus’ verheerlijking
Indien ooit van enige
verheven vrouwe gezegd en geschreven kon worden: “De vrouw, die de Heer vreest,
zal zelf geprezen worden,” dan mag dit zeker van Maria geschieden!
Nergens immers toonde God
zó duidelijk, hoe heerlijk en wonderbaar Hij in zijn heiligen is, als in deze,
boven allen verheven en uitverkoren Maagd!
Zij was als het ware de
heerlijke woning, waarin de hoogste Kunstenaar het grootste van zijn
kunstwerken ontwierp en uitvoerde, en waarin Hij het hoogheilig geheim voltrok,
waarmee het heil van de mensen van afhing.
En al moge nu ons pogen om
haar te verheerlijken ook slechts weinig lof kunnen oogsten, toch zullen wij
daardoor tenminste een blijvend getuigenis geven van onze liefde, toewijding en
eerbied voor de allerheiligste Maagd; en wat oordeel bedilzieke tegenstanders
daarover ook zullen vellen: in ieder geval zal het werk een blijvend zinnebeeld
van onze levenstaak zijn, waardoor wij onze broeders dat wil zeggen de leden
der Katholieke Kerk, van dienst wilden zijn.
Maar nergens in deze
arbeid tot lof van Maria willen wij afwijken van de weg, ons door de Vaders
gewezen, en evenals zij, stellen wij uitdrukkelijk vast: dat al wat wij bieden
tot de verheerlijking van de Moeder, tevens zal strekken tot lofprijzing van de
Zoon.
Wij toch houden ons aan
Ildefonsus’ woorden (1), en met hem zijn we vast overtuigd dat wat der
Dienstmaagd ten goede komt, de Heer wordt geschonken; en al wat deze Moeder
wordt aangeboden, een gave is, gebracht aan de Zoon; en iedere dienst, ten
slotte, de Koningin bewezen, de Koning tot ere gedijt (B.M.V. Praefatio).
(1)
Ildefonsus, bisschop van Toledo (+ 667); hij
schreef diverse boeken, die vooral in Spanje bekendheid genoten, verhandelingen
over de Maagd Maria (De virginitate perpetua sanctæ Mariæ adversus tres
infideles, (in het Nederlands De maagdelijkheid van de heilige Maria
verdedigd tegen drie ongelovigen), brieven, hymnen en preken.