maandag 7 maart 2016

Uit de martelaarsakten van de heilige Perpetua en Felicitas († 203)

Geroepen en uitverkoren tot de heerlijkheid van de Heer.
Voor de martelaren was de dag van hun overwinning aangebroken. Zij vertrokken uit de kerker naar het amfitheater alsof ze op weg gingen naar de hemel. Zij zagen er stralend en verheven uit. En zij trilden, maar meer van vreugde dan uit angst.
Als eerste werd Perpetua door een koe in de lucht geworpen en kwam op haar rug terecht. Toen ze weer was opgestaan en zag dat Felicitas neergeworpen was, ging ze naar haar toe, gaf haar een hand en hielp haar overeind. En zo stonden zij beiden weer rechtop. Nu de hardvochtigheid van het volk gebroken was, werden zij teruggeroepen naar de poort der levenden. Daar werd Perpetua opgewacht door een zekere Rusticus, die als katechumeen in haar dienst was. En toen zij als het ware uit een droom ontwaakt was - zozeer was zij in vervoering en buiten zichzelf geweest - begon zij rond te kijken en zei tot verbazing van de omstanders: ‘Wanneer worden wij nu naar die koe geleid?’ Toen ze hoorde dat dit al gebeurd was, wilde zij het pas geloven toen ze op haar lichaam en kleren de sporen van het geweld zag. Toen liet ze haar broer komen en sprak tot hem en tot de katechumeen Rusticus: ‘Houd vast aan het geloof en bemin elkaar. Laat je niet ontmoedigen door ons lijden.’
Tegelijkertijd sprak Saturus bij een andere poort de soldaat Pudens als volgt moed in: ‘Tot nu toe heb ik niets van de beesten gevoeld, precies zoals ik het verwacht en voorspeld had. Maar geloof mij: ik ga er nu op af en ik zal door een enkele beet van een luipaard omgebracht worden.’ En meteen daarna - het schouwspel liep al ten einde - werd Saturus voor een luipaard geworpen; het bloedbad ten gevolge van één beet was zo groot dat het volk hem bij zijn terugkomst toeriep: ‘Dat was een goed bad! Dat was een heilzaam bad!’ Die woorden klonken als een getuigenis van een tweede doopsel. Inderdaad, na zo’n bad had hij het heil volledig verworven.
Toen sprak Saturus tot de soldaat Pudens: ‘Vaarwel, blijf denken aan je geloof en aan mij. Laat dit alles je niet aan het wankelen brengen, maar laat het je bemoedigen.’ En tegelijkertijd nam Saturus de ring van de vinger van Pudens. Hij doopte de ring in zijn wond en gaf hem weer terug aan Pudens als een erfstuk. Daarmee liet Saturus hem een onderpand en een aandenken aan zijn bloed achter. Vervolgens werd Saturus als levenloos op de gebruikelijke plaats bij de anderen geworpen om de nekslag te krijgen.
Maar het volk wilde hem en de anderen terugzien in het amfitheater om met eigen ogen getuige te zijn van de moord en om het zwaard te zien binnendringen in hun lichaam. Toen stonden zij uit eigen beweging op en zij begaven zich waarheen het volk wilde. Maar eerst kusten zij elkaar nog om hun martelaarschap te besluiten met de vredeskus.
Onbeweeglijk en zonder een woord te zeggen kregen al de anderen de doodsteek. Saturus het allereerst: hij die (in een visioen van Perpetua) het eerst op de ladder geklommen was, gaf ook het eerst de geest. Hij moest immers Perpetua opwachten. Zij moest echter eerst nog de pijn voelen: zij werd tussen haar ribben geraakt en schreeuwde het uit. Vervolgens richtte zij zelf de onzekere hand van de nog onervaren zwaardvechter op haar keel. Zulk een vrouw kon wellicht alleen maar gedood worden wanneer zij het zelf wilde; zozeer werd Perpetua door de boze geest gevreesd.
Heldhaftige en gelukzalige martelaren! Gij zijt werkelijk geroepen en uitverkoren om de heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus binnen te gaan!