De Heilige Schrift, met welke de ondervinding van
eeuwen overeenstemt, leert het menselijk geslacht, dat de vooruitgang in de
wereld wel een groot goed voor de mens is, maar grote gevaren met zich
meebrengt : want omdat de hiërarchie der waarden is verstoord en zo het goede
met het kwade is vermengd, hebben de mensen, ieder afzonderlijk en
gemeenschappelijk, nog alleen maar oog voor hun eigen belangen en niet voor die
van anderen.
Daardoor is er in de wereld geen plaats meer voor
ware broederliefde, terwijl de toename van menselijke macht tenslotte het
menselijk geslacht zelf dreigt te vernietigen.
Als men nu naar een oplossing zoekt om deze ellende
te boven te komen, dan zegt ons het christendom, dat alle menselijke
bedrijvigheid, die door de hoogmoed en de ongeordende eigenliefde dagelijks in
gevaar verkeert, door het kruis van Christus
en zijn verrijzenis gezuiverd moeten worden en tot volmaaktheid
gebracht.
Want door Christus verlost en door de Heilige Geest
tot een nieuw schepsel geworden, kan en moet de mens de schepselen van God
beminnen. Want hij ontvangt ze van God en beschouwt en eerbiedigt ze als
voortvloeiend uit Gods hand.
Voor dit alles dankt hij zijn Weldoener en terwijl
hij die schepselen gebruikt en ervan geniet in een geest van onthechting en
vrijheid, wordt hij ingeleid tot het ware bezit. Want alles is van u, maar gij zijt van Christus en Christus is van God.
Het Woord van God toch, waardoor alles is ontstaan,
is zelf vlees geworden en is onder de mensen op aarde komen wonen, als volmaakte
Mens is Hij de geschiedenis der wereld binnengegaan en heeft deze in Zich
opgenomen en samen gebracht.
Hij openbaart ons, dat God liefde is, en leert ons tegelijk, dat de grondwet van de
menselijke vervolmaking, en dus van de omvorming van de wereld, het nieuwe
gebod van de liefde is.
Aan allen derhalve, die geloven in de goddelijke
liefde, geeft Hij de verzekering, dat de weg der liefde voor alle mensen
openstaat, en dat het niet zinloos is te trachten een algemene broederlijke
samenleving te vestigen. Tegelijk vermaant Hij ons, dat deze liefde niet alleen
gezocht moet worden in grote dingen, maar vooral in de gewone omstandigheden
van het leven.
Doordat Hij voor ons allen, zondaars, de dood heeft
willen ondergaan, leert Hij ons door zijn voorbeeld, dat wij ook het kruis
moeten dragen, dat het vlees en de wereld op de schouders leggen van hen, die
vrede en gerechtigheid nastreven.
Door zijn Verrijzenis tot Heer aangesteld werkt
Christus, aan Wie alle macht is gegeven in de hemel en op aarde, nu in de
harten van de mensen door de kracht van zijn Geest, niet alleen door in hen het
verlangen op te wekken naar de toekomstige wereld, maar door dit verlangen
bezielt, zuivert en versterkt Hij ook hun edelmoedige pogingen, waardoor de
mensheid haar eigen leven menselijker tracht te maken en zo heel de wereld aan
dit doel ondergeschikt wil maken.
Maar verschillend zijn de gaven van de Geest:
sommigen roept Hij om duidelijk te getuigen van hun verlangen naar de hemelse
woning, en dit onder de mensen levend te houden; anderen roept Hij om zich te
wijden aan de aardse dienst voor de mensen, om door dit dienstbetoon zich stof
te bereiden voor het hemelse Rijk.
Maar Hij maakt allen vrij om, met verzaking van de
eigenliefde, alle aardse krachten te gebruiken voor het menselijk leven en zich
open te stellen voor de toekomst, wanneer de mensheid zelf een God aangename
offerande zal worden.
[Pastorale
Constitutie Vaticaum II, Gaudium et Spes,
over de Kerk in de wereld van deze tijd, nr. 37-38]