GOEDE VRIJDAG, wat een benaming, zusters en broeders! Is
donkere of duistere vrijdag niet een betere aanduiding dan Goede Vrijdag? Het
is immers de dag van Gods grote afwezigheid. In groter verband zou je het de
dag van de götterdämmerung kunnen noemen, het van God en alles verlaten zijn.
Het is de dag van de afwezige God, van de zwijgende God, van de verborgen God.
De afwezige God. Eerst heeft het volk dat Jezus zo jubelend
had binnengehaald, hem heeft laten vallen en ingeruild voor een misdadiger,
vervolgens laten ook de leerlingen hem een voor een in de steek, en tenslotte
beschrijven de evangelisten hoe Jezus op het kruis de totale Godverlatenheid
heeft moeten ervaren met de woorden uit psalm 22: “God, mijn God, waarom hebt u
mij verlaten?” En in de brief aan de Hebreeën horen we dat Jezus onder tranen
en met luide stem vergeefs gesmeekt en gebeden heeft tot Hem die hem kon redden
van de dood.
De zwijgende God. Van het begin der schepping af is God een
sprekende God. In een tienvoudig ‘En God
sprak’ beschrijft Mozes de scheppende kracht van Gods woord. En alweer in
psalm 22 zegt de bidder ons voor: “De vaderen hebben tot u niet vergeefs
geroepen, zij hebben geroepen en zij ontsnapten aan de dood.” God heeft
gesproken bij de Jordaan: “Dit is mijn beminde Zoon”. Hij heeft zijn stem laten
horen op de berg der verheerlijking: “Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar
hem.” Maar nu Jezus in doodsnood verkeert, zwijgt de hemel en heeft God geen
luisterend oor.
De verborgen God. De Heilige Schrift getuigt van begin tot
eind dat God zich laat zien aan wie Hem zoeken. God die schuil gaat in de wolk
als teken van zijn geheimvolle verhevenheid, toont toch elke keer weer zijn
gelaat als wij hem nodig hebben. U keert naar ons uw aangezicht en wij leven,
zegt de psalmist. Maar nu het duister is over heel het land, heeft God wiens
Naam JHWH is, dat wil zeggen Hij die er
altijd is, zich voor Jezus verborgen en zijn gelaat afgewend.
Het is niet alleen het uur van de afwezige God. Het is ook
het uur van de Mens in opperste doodsnood. Van de lijdende, geslagen en
geteisterde mensheid. Van de mens die slachtoffer is van de natuur door rampen
van ziekten, hongersnood, overstromingen, vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en
wat dies meer zij. Van de mens die slachtoffer is van zijn medemensen door
uitbuiting, onderdrukking, geweld, vervolgingen en oorlogen. Van de mens wiens
hand nog net boven water uitsteekt maar niemand die redt. Van de mens die het
uitschreeuwt van ellende zoals de angstkreet op het schilderij van Edvard
Munch, maar niemand in heel de kosmos niet die luistert. Van de mens die
ontredderd alleen staat in een beklemmend landschap zoals op een schilderij van
Carel Willink, waarin alles en iedereen vijandigheid uitstraalt.
Waar is de afwezige God en de mens in opperste verlatenheid
mooier en smartelijker onder woorden gebracht dan in de psalmen 22, 42 en 88?
Ik citeer een paar verzen: “Mijn God, mijn Go, waarom hebt u mij verlaten? U
blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. Mijn God, roep ik,
overdag en u antwoordt niet, des nachts en ik vind geen rust” Psalm 22, 2-3. En
uit psalm 42: “Tranen zijn mijn brood, bij dag en bij nacht, want heel de dag
hoor ik zeggen: ‘Waar is dan je God?’ Tot God, mijn rots, wil ik zeggen: Waarom
vergeet u mij, waarom ga ik gekleed in het zwart en door de vijand geplaagd?
Ja, heel de dag klinkt de hoon van mijn belagers: Waar is dan je God?” En in psalm 88 klaagt de bidder: “Heer God,
mijn redder, overdag schreeuw ik het uit, ’s nachts zit ik stil voor u neer. Ik
roep u aan, elke dag, en strek mijn handen naar u uit. Waarom HEER, verstoot u
mij en verbergt u voor mij uw gelaat? Mijn beste vrienden hebt u van mij
vervreemd, mijn enige metgezel is de duisternis.” Het is de klacht van Jeremia
op de puinhopen van Jeruzalem, het is de doodskreet van Job op de mestvaalt,
het is de angstschreeuw van de lijdende Dienstknecht uit het boek Jesaja.
Wij zijn hier bijeen om ons met Jezus te verenigen in zijn
mensonterende nood enerzijds en in zijn godverlatenheid anderzijds. Of zoals
het dramatisch mooie Gregoriaanse gezang het zo mooi zegt: “Media vita in morte
sumus: Midden in het leven zijn wij ten dode gedoemd”. Maar het kruis waarop de mens geworden Zoon
van God de dood sterft, betekent niet het einde van alles: de dood van God en
de dood van de mens. Wij vereren het kruis niet als een folterwerktuig dat het
einde van alles betekent, maar als de levensboom, als de stronk van Isaï,
waaraan hoopvol een nieuw twijgje ontspruit. Het kruis van Jezus is bij uitstek
de doorgang van het diepe dorre dal naar de weide van Gods licht en leven. Zo
is het toch nog Goede vrijdag. Want aan het kruis, dat instrument van
vernietiging van alles wat goddelijk en menselijk is, ontspringen stromen van
bloed en water, bron van nieuw leven, van bloed dat God en mens verzoent en van
water dat reinigend en levenwekkend werkt. Het kruis, dat teken van dwaasheid
en ergernis, is in de ogen van God de
hoogste wijsheid en het begin van opstanding en onaantastbaar leven.
In haar aan mij gerichte paasgroet citeert moeder priorin de
mooie tekst uit de 1ste brief van Johannes: “Tenebrae transierunt et
verum lumen iam lucet”. De duisternis,
die over het gehele land viel van twaalf uur af tot drie uur in de middag, is aan het wijken en het licht breekt al
door. Maar er staat nog iets bij: “quod verum est in ipso et in vobis”. Wat
zoveel betekent als: dit is waar, dit
werkelijkheid geworden in Hem, in Jezus dus, en ook in u, ook in ons dus. Dit is vandaag de boodschap van troost
en hoop die we uitzingen in de hymne:
O kruis dat
ons Gods zegen bracht
En hoop op
redding lang verwacht,
Eens teken
van veroordeling
Nu teken van verheerlijking.
Amen.
Alfons Jaakke, pr.