vrijdag 25 maart 2016

Goede Vrijdag “Tenebrae transierunt et verum lumen iam lucet”.


GOEDE VRIJDAG, wat een benaming, zusters en broeders! Is donkere of duistere vrijdag niet een betere aanduiding dan Goede Vrijdag? Het is immers de dag van Gods grote afwezigheid. In groter verband zou je het de dag van de götterdämmerung kunnen noemen, het van God en alles verlaten zijn. Het is de dag van de afwezige God, van de zwijgende God, van de verborgen God.
De afwezige God. Eerst heeft het volk dat Jezus zo jubelend had binnengehaald, hem heeft laten vallen en ingeruild voor een misdadiger, vervolgens laten ook de leerlingen hem een voor een in de steek, en tenslotte beschrijven de evangelisten hoe Jezus op het kruis de totale Godverlatenheid heeft moeten ervaren met de woorden uit psalm 22: “God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” En in de brief aan de Hebreeën horen we dat Jezus onder tranen en met luide stem vergeefs gesmeekt en gebeden heeft tot Hem die hem kon redden van de dood.
De zwijgende God. Van het begin der schepping af is God een sprekende God. In een tienvoudig ‘En God sprak’ beschrijft Mozes de scheppende kracht van Gods woord. En alweer in psalm 22 zegt de bidder ons voor: “De vaderen hebben tot u niet vergeefs geroepen, zij hebben geroepen en zij ontsnapten aan de dood.” God heeft gesproken bij de Jordaan: “Dit is mijn beminde Zoon”. Hij heeft zijn stem laten horen op de berg der verheerlijking: “Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem.” Maar nu Jezus in doodsnood verkeert, zwijgt de hemel en heeft God geen luisterend oor.
De verborgen God. De Heilige Schrift getuigt van begin tot eind dat God zich laat zien aan wie Hem zoeken. God die schuil gaat in de wolk als teken van zijn geheimvolle verhevenheid, toont toch elke keer weer zijn gelaat als wij hem nodig hebben. U keert naar ons uw aangezicht en wij leven, zegt de psalmist. Maar nu het duister is over heel het land, heeft God wiens Naam JHWH is, dat wil zeggen Hij die er altijd is, zich voor Jezus verborgen en zijn gelaat afgewend.
Het is niet alleen het uur van de afwezige God. Het is ook het uur van de Mens in opperste doodsnood. Van de lijdende, geslagen en geteisterde mensheid. Van de mens die slachtoffer is van de natuur door rampen van ziekten, hongersnood, overstromingen, vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en wat dies meer zij. Van de mens die slachtoffer is van zijn medemensen door uitbuiting, onderdrukking, geweld, vervolgingen en oorlogen. Van de mens wiens hand nog net boven water uitsteekt maar niemand die redt. Van de mens die het uitschreeuwt van ellende zoals de angstkreet op het schilderij van Edvard Munch, maar niemand in heel de kosmos niet die luistert. Van de mens die ontredderd alleen staat in een beklemmend landschap zoals op een schilderij van Carel Willink, waarin alles en iedereen vijandigheid uitstraalt.
Waar is de afwezige God en de mens in opperste verlatenheid mooier en smartelijker onder woorden gebracht dan in de psalmen 22, 42 en 88? Ik citeer een paar verzen: “Mijn God, mijn Go, waarom hebt u mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. Mijn God, roep ik, overdag en u antwoordt niet, des nachts en ik vind geen rust” Psalm 22, 2-3. En uit psalm 42: “Tranen zijn mijn brood, bij dag en bij nacht, want heel de dag hoor ik zeggen: ‘Waar is dan je God?’ Tot God, mijn rots, wil ik zeggen: Waarom vergeet u mij, waarom ga ik gekleed in het zwart en door de vijand geplaagd? Ja, heel de dag klinkt de hoon van mijn belagers: Waar is dan je God?”  En in psalm 88 klaagt de bidder: “Heer God, mijn redder, overdag schreeuw ik het uit, ’s nachts zit ik stil voor u neer. Ik roep u aan, elke dag, en strek mijn handen naar u uit. Waarom HEER, verstoot u mij en verbergt u voor mij uw gelaat? Mijn beste vrienden hebt u van mij vervreemd, mijn enige metgezel is de duisternis.” Het is de klacht van Jeremia op de puinhopen van Jeruzalem, het is de doodskreet van Job op de mestvaalt, het is de angstschreeuw van de lijdende Dienstknecht uit het boek Jesaja.
Wij zijn hier bijeen om ons met Jezus te verenigen in zijn mensonterende nood enerzijds en in zijn godverlatenheid anderzijds. Of zoals het dramatisch mooie Gregoriaanse gezang het zo mooi zegt: “Media vita in morte sumus: Midden in het leven zijn wij ten dode gedoemd”.  Maar het kruis waarop de mens geworden Zoon van God de dood sterft, betekent niet het einde van alles: de dood van God en de dood van de mens. Wij vereren het kruis niet als een folterwerktuig dat het einde van alles betekent, maar als de levensboom, als de stronk van Isaï, waaraan hoopvol een nieuw twijgje ontspruit. Het kruis van Jezus is bij uitstek de doorgang van het diepe dorre dal naar de weide van Gods licht en leven. Zo is het toch nog Goede vrijdag. Want aan het kruis, dat instrument van vernietiging van alles wat goddelijk en menselijk is, ontspringen stromen van bloed en water, bron van nieuw leven, van bloed dat God en mens verzoent en van water dat reinigend en levenwekkend werkt. Het kruis, dat teken van dwaasheid en  ergernis, is in de ogen van God de hoogste wijsheid en het begin van opstanding en onaantastbaar leven.
In haar aan mij gerichte paasgroet citeert moeder priorin de mooie tekst uit de 1ste brief van Johannes: “Tenebrae transierunt et verum lumen iam lucet”. De duisternis, die over het gehele land viel van twaalf uur af tot drie uur in de middag, is aan het wijken en het licht breekt al door. Maar er staat nog iets bij: “quod verum est in ipso et in vobis”. Wat zoveel betekent als: dit is waar, dit werkelijkheid geworden in Hem, in Jezus dus, en ook in u, ook in ons dus. Dit is vandaag de boodschap van troost en hoop die we uitzingen in de hymne:
O kruis dat ons Gods zegen bracht
En hoop op redding lang verwacht,
Eens teken van veroordeling
Nu teken van verheerlijking.
Amen.

Alfons Jaakke, pr.