Het gebed is een geestelijke
offerande, die de vroegere offers teniet doet. Wat geef Ik, zegt Hij bij
Isaias, om uw talloze offers? Ik ben zat van uw offers van ramen, van het
vet van uw lammeren, van het bloed van uw stieren en bokken. Ik lust het niet
meer. Wie heeft dat van uw handen opgeëist?
Maar wat God wel van u vraagt, leert
het Evangelie, Het uur komt, zegt Hij, waarop de ware aanbidders de
Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. God immers is Geest, en daarom
zoekt Hij zulke aanbidders.
Wij zijn ware aanbidders en ware
priesters als wij, biddend in de geest, in de geest ook het offer brengen van
het gebed, een offer, dat God eigen is en aangenaam, dat Hij namelijk zoekt,
dat Hij zich bereid heeft.
Dit gebed, van ganser harte God
toegewijd, gevoed door geloof, verzorgd door de waarheid, gaaf door onschuld,
zuiver door kuisheid, gekroond door de liefde, versierd met goede werken –
moeten we met psalmen en lofzangen tot voor het altaar brengen van God, en dit
zal ons alles van God doen verkrijgen.
Wat toch zal God weigeren aan een
gebed, dat uit geest en waarheid voortkomt, dat juist door Hem zo geëist wordt?
Wij lezen en horen en geloven hoe sterk de bewijzen zijn van de krachtdadigheid
ervan!
In de oude tijden bevrijdde het
gebed van branden, wilde dieren en honger, en toch had het niet de vorm
gekregen, ons door Christus geleerd.
Maar hoeveel meer zal het
christelijk gebed uitwerken! God plaatst geen engel meer temidden van de
vlammen, om ze met water te doven. Hij sluit geen muilen van leeuwen en laat
geen voedsel brengen naar hongerige landbouwers. Hij sluit geen gevoel van pijn
uit door een bijzondere genade, maar Hij leert ons hoe de beproevingen te
ondergaan, hoe ze te voelen en hoe erdoor te lijden. Om deugdbeoefening schenkt
Hij grotere genaden, opdat men weten zal, wat het geloof van God kan
verkrijgen, als men begrijpt wat men lijdt om zijn Naam.
Maar omgekeerd: het gebed bezorgde
ook beproevingen, versloeg vijandelijke legers, verhinderde zegen brengende
regens. Nu echter wendt het gebed elke rechtvaardige toorn van God af, houdt de
wacht voor vijanden en smeekt genade af voor vervolgers. Is het wonder, als het
hemelwater kan afsmeken, dat het ook in staat is geweest het vuur van de hemel
te bidden? Alleen het gebed kan God overwinnen. Maar Christus wil niet, dat het
gebed iets kwaads kan bewerken. Hij gaf aan het gebed alle macht ten goede.
Daarom, het gebed doet niets anders
dan: dode zielen terug roepen van hen weg naar de dood, zwakken te sterken,
zieken te genezen, duivels uit te drijven, kerkers te openen, boeien van
onschuldigen te verbreken. Het gebed ook verzwakt de misstappen, verdrijft de
bekoringen, doet vervolgingen beëindigen, troost de kleinmoedigen en verblijdt
de moedigen, brengt reizigers veilig terug, matigt de golven, doet rovers
verstijven van schrik, voedt de armen, bestuurt de rijken, richt de gevallenen
op, ondersteunt die dreigen te vallen, geeft vastheid aan die staan.
Ook alle engelen bidden, ieder
schepsel bidt, het vee en de wilde dieren bidden; ze buigen de knieën en als ze
uit de stal of hun holen komen, kijken ze niet onverschillig naar de hemel,
maar verheffen op hun manier hun geest. Ook als de vogels zich verheffen, stijgen
ze op naar de hemel en in plaats van met handen spreiden zij het kruis van hun
vleugels uit en zeggen iets als een gebed.
Wat moeten we nog meer zeggen over
de plicht van het gebed? Onze Heer zelf heeft gebeden, aan Wie eer en kracht in
de eeuwen der eeuwen.
(Cap.
28-29: CCL 1, 273-274)