Paus Leo de Grote [400-461]:
“Aan niemand van de zwakken wordt
de overwinning van het kruis geweigerd; er is niemand die niet door het gebed
van Christus wordt geholpen. Als dat gebed voor velen, die tegen Hem woedden,
van voordeel is geweest, hoeveel te meer zal het hen dan helpen, die zich tot
Hem bekeren?
De christenen worden uitgenodigd
tot de rijkdommen van het paradijs, en voor alle herborenen is de terugkeer
naar het verloren vaderland toegankelijk gemaakt, als niemand voor zich die weg
door eigen schuld afsluit, die voor het geloof van de goede moordenaar geopend
kon worden.
De bezigheden van het leven
moeten ons niet zo angstig of hoogmoedig in beslag nemen, zodat wij ons niet
met heel ons hart kunnen toeleggen om door middel van zijn voorbeeld
gelijkvormig te worden aan onze Verlosser. Er is niets wat Hij niet tot ons
heil heeft gedaan of geleden, om te bewerken, dat de kracht die in het Hoofd
was ook in het lichaam aanwezig zou zijn.
Omdat onze natuur van haar oude
wonden moest worden genezen en gezuiverd
van de opeenhoping van zonden, is de Eniggeborene van God ook zó een Zoon van
mensen geworden, dat Hij niets van het waarachtig mens-zijn miste, noch de
volheid van de Godheid.
Het was iets van ons dat Hij
ontzield in het graf werd gelegd, maar ook dat hij op de derde dag verrees en
tot boven alle hemelen opsteeg om te zitten aan de rechterhand van de Majesteit
van zijn Vader: opdat – als wij voortgaan op de weg van zijn geboden en er ons
niet voor schamen te erkennen, wat hij in zijn lichamelijke vernedering voor
ons betaald heeft – ook wij verheven mogen worden tot de deelname in zijn
glorie: omdat openlijk in vervulling zal gaan wat Hij voorzegd heeft: Ieder die
Mij belijdt voor de mensen, zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de
hemelen is.
(Uit: Leo Magnus, Sermo
15, De passione Domini, 4: PL 54,
367)