maandag 28 april 2025

Heilige Titus Brandsma - De spiritualiteit van de Kanunnikessen van het Heilig Graf 1



Van Ons Geestelijk Erf

de spiritualiteit van de Kanunnikessen van het Heilig Graf 1

* 23 februari 1881 te Ugoklooster bij Bolsward, priesterwijding 17 juni 1905 te Den Bosch,
† 26 juli 1942 te Dachau

Titus Brandsma werd geboren op 23 februari 1881 te Ugoklooster,  een klein dorpje bij Bolsward in Friesland. Toen hij 11 jaar was ging hij naar het gymnasium in Megen aan de Maas. Hij was 17 jaar toen hij op 17 september 1898 in Boxmeer intrad in de orde van de karmelieten. Op 17 juni 1905 werd hij priester gewijd in de kathedraal van Den Bosch. In 1909 voltooide hij zijn studie en werd docent filosofie aan het studiehuis van de karmelieten in het Brabantse Oss. In 1923, toen de katholieke universiteit van Nijmegen werd opgericht, is hij daar hoogleraar geworden in de geschiedenis van de wijsbegeerte en de mystiek. (1)

In zijn academische loopbaan heeft Titus Brandsma zich intensief beziggehouden met het  spirituele erfgoed in de Nederlanden waaraan de beweging van de Moderne Devotie in de 14e-15e eeuw een krachtige impuls gaf. 80% van de tot nu toe bewaard gebleven Middelnederlandse geestelijke literatuur behoort tot het erfgoed van de Moderne Devotie.
Ontstaan rond persoon en werk van de in Deventer geboren Geert grote beoogde deze nieuwe geestesstroming een heropleving van het christelijk gemeenschapsleven naar het voorbeeld van de eerste christelijke gemeente van Jeruzalem. De Devotio Moderna onderstreepte ook de individuele verantwoordelijkheid van iedere christen voor de gehele Kerk als ‘vernieuwde innigheid’. Aanhangers van deze vernieuwingsbeweging vormden als broeders en zusters ‘van het gemene leven’ (vita communis) gemeenschappen waar zij ongehuwd, zonder geloften, maar in onderlinge gehoorzaamheid, in gemeenschap van goederen en levend van de iunbreng van hun arbeid leefden. Vertaald naar de eigen tijd leefden zij vanuit de overgeleverde bronnen van het christelijk leven. Met behulp van zogenaamde “rapiaria”, notitieboekjes met bijeengesprokkelde spreuken, instructies, raadgevingen, preekfragmenten, hielden zij hun geestelijk leven op peil en gaven het door aan anderen. De Navolging van Christus Thomas van Kempen is hiervan een absoluut hoogtepunt. Naast de broeders- en zustergemeenschappen in de steden ontstonden eigen kloosters voor reguliere kanunniken en kanunnikessen volgens het gedachtegoed van de Moderne Devotie zoals Windesheim (1387) en Diepenveen (14oo) die spoedig, wijd vertakt, de Congregatie van Windesheim  zouden vormen. Bestaande kloosters in de Nederlanden en Duitsland werden naar deze geestesrichting hervormd, met name van benedictijnen, cisterciënsers, kruisbroeders en sepulcrijnen (kanunniken en kanunnikessen van het H.Graf).

Jan van Abroek (+1510), de eerste prior van het kanunnikenklooster te Sint Odiliënberg (1467- 1639), was mede gevormd door de spiritualiteit van de Moderne Devotie en zou ook de andere kloosters van deze orde naar het model van deze geestelijke stroming hervormen. Het samengaan van het besef van God als dragend en leidend beginsel,  m.a.w. het leven in het klooster en tevens oog voor de realiteit van het menselijk bedrijf van elke dag, sloot goed aan bij de Regel van Sint Augustinus. 

In zijn voordracht over Titus Brandsma en de Moderne Devotie (2) bespreekt pater Rudolf van Dijk O.Carm. (1935-2015) diens interessevelden  en onderwijsprojecten als docent en professor te Nijmegen alsmede diens literair œuvre.  Als laatste onderdeel van dit boeiend betoog komt de wekelijkse rubriek Van Ons Geestelijk Erf aan bod, een wekelijkse column in de zaterdageditie van het te Nijmegen verschijnende katholieke dagblad De Gelderlander. Tussen 30 april 1938 en 15 november 1941 verschenen 155 artikelen, meestal eenvoudigweg ondertekend met de initialen J.B. In deze korte artikelen belichtte hij gestalten, geschriften en bewegingen uit de Nederlandse  vroomheidsgeschiedenis. Drie bijdragen (150-152) wijdde Titus aan de Orde van het Heilig Graf, waarmee de Orde van de Karmelieten zich historisch en liturgisch verwant voelt.

Van Ons Geestelijk Erf
Kanunnikessen van het H. Graf

Oudtijds heetten zij “Sepulcrijnen” of “Sepulcrienen” naar het Latijnsche woord voor “Graf”: “Sepulcrum”. In Maastricht hebben we als een herinnering aan haar vroeger klooster aldaar nog de “Sepulcrijnenstraat”. Maar de meer volledige naam is toch: “Kanunnikessen van het H. Graf” en onder deze benaming kennen wij haar sinds een kleine twintig jaar ook weer in Nederland.
In 1923, hetzelfde jaar, waarin te Nijmegen de Katholieke Universiteit werd gesticht, kwamen de Zusters Kanunnikessen van het H. Graf uit het groote klooster van Turnhout naar de Heilige Landstichting te Nijmegen om er de plaats in te nemen van “de Witte Zusters Dochters van Jezus’ H. Hart”, de mooie stichting van Moeder Maria van Jezus, die Nijmegen niettemin is blijven herbergen in het devote kloostertje van aanbidding op den Kwakkenberg.
In 1933 daalden de Kanunnikessen  van het H. Graf van de hooge Landstichting af naar “de Wolfskuil”om er een tehuis te stichten van studie en gebed, waar ook voor jonge meisjes, die hoogere vorming wenschten, gelegenheid daartoe werd geboden. Het ontving den naam “Huize Maria Immaculata” en Moeder Jozefa, die in “Casa Nova” op de Landstichting haar kloostertje reeds tot een centrum van katholieke cultuur en geestelijk leven had gestempeld, slaagde erin, ook van “Huize Maria Immaculata”zulk een centrum te maken.
In 1936 werd het klooster met het Pelgrimshuis op de H. Landstichting overgedaan aan de Zusters Sepulcrienen van Baden-Baden, die het nog heden bewonen. Was deze laatste stichting, hoewel door het klooster te Baden tot stand gebracht, reeds aanstonds een zelfstandige van het moederklooster onafhankelijke stichting, de kloostergemeente van Moeder Jozefa, die met haar Zusters uit Turnhout kwamen, bleef nog jaren van Turnhout afhankelijk. Eerst in September 1939 werd het klooster in de Wolfskuil aan de Graafscheweg van het hoofdklooster in Turnhout losgemaakt en tot een zelfstandig prioraat verheven.
Zoo  bezit Nederland thans weder twee zelfstandige kloosters van de oude “Sepulcrienenorde”, een Duitsch en een Nederlandsch. Wij merken intusschen op, dat het klooster van Baden-Baden, dat hier  een Duitsche nederzetting in het leven riep, oorspronkelijk van Zuid-Nederlandschen oorsprong is en in 1670 werd gesticht vanuit het Sint Agathaklooster der Sepulcrienen van Luik.
Reeds lang voor dien tijd bloeide de Orde in de Nederlanden.

Wij mogen de vrouwelijke tak van de Orde der Kanunniken van het H. Graf in Noord-Europa zelfs een Nederlandsche stichting noemen.
Zeker is niet te verdedigen, wat men op verschillende plaatsen vermeld vindt, dat reeds omstreeks het midden der twaalfde eeuw in 1144 te Sint Odilienberg het eerste vrouwelijke klooster zou zijn gesticht, de stichting van het eerste vrouwenklooster der Orde in deze streken ligt meer dan drie eeuwen later en wel in 1480, toen de Prior van Sint Odilienberg Jan van Abroek het door de Kanunniken verlaten klooster van Kinrooi bij Maaseik overdroeg aan zijn zuster Clementia van Abroek, die met nog twee andere “falie-zusters” uit het klooster “Den Bongart” te Roermond naar de Orde van het H. Graf was overgegaan. 9 October 1480 betrokken zij, na te Sint Odilienberg haar proeftijd te hebben doorgemaakt en haar geloften te hebben afgelegd, het voor haar bestemde klooster, waar nog dien eigen dag drie andere Zusters het kleed der Orde ontvingen. Hoewel het spoedig tot bloei geraakte en reeds in 1486 vanuit Kinrooi een nieuw klooster te Nieuwstad bij Sittard kon worden gesticht en in 1490 reeds een derde klooster verrees in de gemeente Entzen bij Euskirchen in het hertogdom Gulik, werd het in verband met oorlogsomstandigheden in 1495 naar de stad Maaseik overgebracht. Het behield den naam, welke het reeds te Kinrooi droeg en heette ook daar “Onze Lieve Vrouw van Jeruzalem”. Het bleef tot 1520 tot de Orde behoren, maar ging toen over naar de Orde van de Kanunnikessen van den H. Augustinus.
Het is wel eenigszins tragisch, dat het moederklooster der Orde in deze streken, de bakermat van zoovele kloosters zelf naar een andere Orde overging, maar het zaad was uitgestrooid en in wijden onttrek verrezen op vele plaatsen kloosters, die de eerste instelling trouw bleven en den naam van de Kanunnikessen van het H. Graf met lof hebben doen noemen en haar een eereplaats onder de Orden der Kerk in deze streken  hebben doen innemen.

Is de verspreiding van de Orde der Kanunnikessen van het H. Graf in de Nederlanden, in Duitschland en Frankrijk van een Nederlandsche stichting in de 15de eeuw uitgegaan, dit wil niet zeggen, dat niet reeds eerder in het H. Land en in Zuid-Europa met name in Spanje vrouwenkloosters der Orde hebben bestaan. Wij mogen met grond aannemen, dat reeds kort na de instelling van den mannelijken tak in het H. Land ook vrouwen lid der Orde zijn geworden. Een enkel woord woord over de stichting der mannelijke Orde moge voorafgaan.
Het H. Graf te Jeruzalem was – het spreekt vanzelf – reeds lang vóór de Kruistochten een heilige plaats. Toen de Kruisvaarders te Jeruzalem kwamen, vonden zij er een kleine Byzantijnsche broederschap, die het toezicht had op het heiligdom van het H. Graf. Godfried van Bouillon was daarmede uiteraard niet tevreden.

Van de patriarchale kerk van het H. Graf maakte hij terstond een collegiale kerk met een twintig Kanunniken. Hij had hierbij de volle medewerking van den eersten Patriarch Arnulphus van Roeux die 1 Augustus 1099 in plaats van den Griekschen tot Latijnsch patriarch van Jeruzalem werd gekozen, maar einde December van dat jaar werd afgezet om echter later in 1112 opnieuw te worden gekozen. Paus Pascalis bevestigde hem toen in dit ambt, dat hij tot 1118 vervulde. In den korte tijd, dat hij den eersten keer de patriarchale waardigheid bekleedde, leidde hij ook de eerste kerkelijke inrichting van het nieuwe Latijnsche koninkrijk, zoodat hij als de stichter van de Orde mag worden beschouwd. Hij gaf den Kanunniken van het H. Graf niet slechts de bediening van de H. Grafkerk, maar ook het toezicht op het H. Graf, terwijl hij hen tevens belastte met de leiding van een pelgrimshuis ter verzorging van de pelgrims. De eerste patriarchen van Jeruzalem volgden elkander heel snel op, telkens rezen ernstige moeilijkheden over hun bestuur. Einde 1099 werd in plaats van Arnulphus van Roeux, de aartsbisschop van Pisa Daimbert of Dagobert tot patriarch benoemd. Toen deze in 1102 door een synode te Jeruzalem was afgezet, benoemde koning Boudewijn I Evermarus tot patriarch. In 1105 bevestigde echter Paus Pascalis II Daimbert in zijn ambt en benoemde Evermarus tot aartsbisschop van Caesarea. In 1108 werd de aartsbisschop van Arles Gibelinus patriarch van Jeruzalem tot 1112, toen Arnulphus van Roeux opnieuw tot patriarch werd gekozen. De opeenvolgende patriarchen regelden het instituut der Kanunniken steeds nader. Evermarus gaf hun een vast jaargeld, Gibelinus verplichtte hen tot het onderhouden van de “mensa communis”, hetgeen een nauwere samenleving insloot, terwijl eindelijk Arnulphus van Roeux dit bekroonde door door hen in 1114 tot een volledig kloosterleven te verplichten volgens den regel van den H. Augustinus. In 1122 werd de Orde door paus Pascalis II erkend. Was hun eerste zorg en taak, op de plaats van het H. Graf de kerk in stand te houden en er de kerkelijke diensten met eer en luister te omgeven, zij hadden tevens te zorgen, dat er ook voor de toekomst priesters voor dit heiligdom zouden zijn en leidden tot dit doel een school van jonge “klerken” of geestelijken. Bekend was ook hun beoefening van den kerkzang, bevorderd door door de instelling van een scola cantorum. Als derde taak was hun opgedragen, de pelgrims niet slechts te herbergen, maar ook te helpen, rond te leiden en te onderrichten.
Was hun werkzaamheid eerst beperkt tot de kerk van het H. Graf, al spoedig werd hun de zorg voor andere kerken opgedragen en werden een heele reeks kerken en kloosters en andere instellingen van hen afhankelijk.
Overeenkomstig de middeleeuwsche gebruiken kenden behalve de eigenlijke Kanunniken en de leekebroeders, die de gelofte op den regel aflegden, ook andere personen in de kloosterlijke “familie” worden opgenomen, soms met, soms zonder geloften, terwijl zich ook als “derde-orde-ling” menschen in de wereld met de Orde verbonden in geestelijke oefeningen en goede werken.
Zoo is er ook al spoedig sprake van vrouwen, die als “sorores” of “zusters” in nauw verband met de Orde leven, haar goederen er aan wegschenken en in de klooster-gemeenschap worden opgenomen. Uit deze opname van vrouwen zijn geleidelijk eerst de zoogenaamde dubbelkloosters ontstaan, daarna door steeds verdere scheiding de eigenlijke vrouwenkloosters. In het H. Land is, hoewel in de oude stukken herhaaldelijk van “zusters” sprake is, geen afzonderlijk vrouwenklooster bekend.  Het oudst bekende vrouwenklooster der Orde dagteeekent uit de 13e eeuw. Wij vinden het in Spanje.
                                                                                                                                                                                 T.B.

De Gelderlander
23-8-’41

Wordt vervolgd

(1)    p.W.F.M. Hamans (Eindred.) Getuigen voor Christus. Rooms-Katholieke Bloedgetuigen uit Nederland in de Twintigste Eeuw. 2008; NRL, Den Bosch, p. 250)
(2)   Inleiding voor de Karmelfamilie Nederland op de Dies Natalis van het Titus Brandsma Instituut (Nijmegen 4 juni 2010) Karmelitaanse Vorming nr.18, Boxmeer 2010.


"The Holy Sepulcher: Archaeology says the Evangelists were right"

 
from website Aleteia.org
"On October 20th, 2016, one of the most exciting events in centuries took place: the opening of the marble slab guarding the place tradition claims was the tomb of Jesus, inside the Basilica of the Holy Sepulcher in Jerusalem.
Underneath that slab there was a second slab, also of gray marble, containing a slit along its side and bearing a Lorraine Cross. Most likely, this is from the time of the Crusades, from the beginning of the 12th century.
Once the second slab was removed, the surprises began, according to testimonies gathered from different sources. Right below this slab, a fundamental piece of the site was discovered: an ordinary stone bench excavated in the rock that is directly connected with the vertical wall, also excavated in the rock behind it.
The chronicles of medieval travelers such as Félix Faber (1480), who saw the edicule without the actual covering marbles, testify that the bank and wall formed a single piece of stone. This corresponds to the northern wall of the small room: the place traditionally venerated as Jesus’ tomb.
The second surprise revealed the south wall of this room corresponded to a second vertical wall, also made out of ordinary rock, about two meters high. In sum, the Edicule of the Basilica of the Holy Sepulcher contains a site consisting of two stone walls (north and south) and a bank (to the north side) — all dug out of the rock. This setup corresponds to a “sepulchral chamber” one could only gain access by going down, as it was below the level of the outer land. The original stone floor of the tomb, still to be discovered, is to be found under the present marble pavement.
The archaeological elements described agree with the documentary data of the Gospels, as in Matthew 27, Mark 15-16, Luke 24, and John 19-20. That is why it is legitimate to suppose that this is in fact the tomb of Jesus".

Maandag na Beloken Pasen: Feest van het Glorierijke Graf van Onze Heer Jezus Christus te Jeruzalem, titelfeest van onze Orde

Maandag na Beloken Pasen:

FEEST VAN HET GLORIERIJKE GRAF VAN ONZE HEER JEZUS CHRISTUS TE JERUZALEM
Priorij Thabor

Het feest van deze dag is kort na het Concilie van Trente (14 december 1586) door Paus Sixtus V goedgekeurd voor de Poolse Provincie van de Orde van de Reguliere Kanunniken van het H.Graf. Na dit Concilie moest men het in de priorijen van de Orde gebruikte Proprium ter goedkeuring in Rome voorleggen, om het te gebruiken als aanvulling bij het Romeinse Brevier.
In 1663 werden het Mis- en Officieformulier goedgekeurd door kardinaal Franciotti voor de viering op Beloken Pasen met octaaf en in 1680 in druk uitgegeven. Het origineel zoals gebruikt door de H. Grafkanunniken van Hoogcruts bevindt zich in de Bibliothèque Historique van het Grootseminarie te Luik (sign. 38 A 20).
In 1674 werd dit Proprium overgenomen door de Neder-Germaanse tak van de Orde, zowel door de kanunniken als door de kanunnikessen.
Ook volgens de “Festa Propria” van 1717 werd het feest gevierd op de 2e zondag na Pasen.
Op dezelfde dag staat het titelfeest van onze orde in de door pastoor M. Willemsen van Sint Odiliënberg ten behoeve van de kerk der sepulchrinessen vervaardigde eigen misformulieren voor de liturgische feesten van hun eigen kalender (Missæ Propriae F.Pustet, Regensburg 1895).
In het Proprium van 1925 is het verplaatst naar de maandag na Beloken Pasen, als “sluiting” van het eigenlijke Paasfeest.

Het Feest van het Glorierijke Graf van Onze Heer Jezus Christus te Jeruzalem is in alle vrouwenkloosters ononderbroken gevierd tot aan de laatste vernieuwingen rond Vaticanum II als een zondag. Wij vieren het ook vandaag.

De liturgische teksten van de H. Mis van dit feest verwijzen op mystieke wijze naar het paradoxale leven "in het graf" in afwachting van de overwinning van het leven op de dood: "de plaats van de wonderbare tent" (offertorium) is het door Christus' Lichaam geheiligde graf, waar wij verlangen te wonen (gebed over de gaven) om met Hem begraven te sterven aan de wereld en voor Hem alleen te leven (postcommunio).

Na de Hoogmis wordt het Allerheiligste aanbeden tot aan de Vespers. De spirituele achtergrond daarvan is gelegen in de devotie tot het in het tijd en ruimte overstijgende verlossingsmysterie: de daadwerkelijke Verrijzenis, heeft plaats gevonden op een bepaald moment van de geschiedenis, op een bepaalde plaats: die vierkante meter waarop het lichaam van Christus rustte. Dat heel concrete gebeuren betreft dezelfde Christus, die nu bij ons aanwezig is in de Eucharistische Gedaante, waarin "de overwinning en de triomf van Zijn dood tegenwoordig worden gesteld", en tevens door dank te brengen aan God "voor Zijn onuitsprekelijke gave" (2 Kor 9,15) in Christus Jezus, "tot lof van zijn heerlijkheid" (Ef 1,12), door de kracht van de Heilige Geest. Het besef van deze Paasgenade zet aan tot “sprakeloze aanbidding” in dank en stille vreugde.

zondag 27 april 2025

Everything Has Changed - Bishop Barron's Sunday Sermon

Mgr. Robert Barron SUNDAY OF DIVINE MERCY

Friends, our magnificent Gospel today declares that there is no greater manifestation of the divine mercy than the forgiveness of sins. We are in the upper room with the disciples, those who had denied, betrayed, and abandoned their master. Jesus came and stood in their midst. When they saw him, their fear must have intensified; undoubtedly, he was back for revenge.

Instead, he spoke the simple word "Shalom," peace. JOHN 20:19-31He showed them his hands and his side, lest they forget what the world (and they) did to him, but he does not follow up with blame or retribution—only a word of mercy.

And then the extraordinary commission: "Receive the Holy Spirit. Whose sins you forgive are forgiven them, and whose sins you retain are retained." Jesus’ mercy is communicated to his disciples, who in turn are sent to communicate it to the world.

This is the foundation for the sacrament of Penance, which has existed in the Church from that moment to the present day as the privileged vehicle of the divine mercy.

zaterdag 26 april 2025

Lezingen H. Mis 2e zondag van Pasen, jaar C Beloken Pasen – Zondag van de Goddelijke Barmhartigheid

Eerste lezing (Hand. 5,12-16)
Uit de Handelingen der Apostelen.
Door de handen van de apostelen
geschiedden er vele wondertekenen onder het volk.
Allen waren eensgezind
en kwamen tezamen in de Zuilengang van Salomo.
Van de overigen durfde niemand zich bij hen te voegen,
hoezeer het volk hen ook prees.
Steeds meer geloofden er in de Heer;
mannen zowel als vrouwen
sloten zich in grote groepen bij hen aan.
Men bracht zelfs de zieken op straat;
ze werden neergelegd, de een op een bed,
de ander op een draagbaar,
in de hoop dat als Petrus voorbijging
tenminste zijn schaduw op één van hen zou vallen.
Zelfs uit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe.
Zij brachten zieken mee
en mensen die van onreine geesten te lijden hadden,
en allen werden genezen.

Tweede lezing (Apok. 1, 9-11a.12-13.17-19)
Uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes.
Ik, Johannes,
uw broeder en uw deelgenoot in de verdrukking
en in het Koninkrijk en de verwachting van Jezus,
ik bevond mij op het eiland Patmos
omwille van het woord Gods en het getuigenis over Jezus.
Ik raakte in geestvervoering op de dag des Heren
en hoorde achter mij een stem, luid als een trompet, die riep:
“Schrijf op in een boek wat gij ziet,
en stuur het aan de zeven kerken”.
Ik keerde mij om om te zien wie mij had aangesproken.
En toen ik mij omkeerde zag ik zeven gouden luchters,
en tussen die luchters iemand als een Mensenzoon,
gekleed in een gewaad dat tot de voeten reikte,
het middel omgord met een gouden gordel.
Toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten.
Maar Hij legde zijn rechterhand op mij en sprak:
“Vrees niet.
Ik ben het,
de Eerste en de Laatste,
de Levende.
Ik was dood, en zie
Ik leef in de eeuwen der eeuwen.
En Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.
Schrijf dan op wat gij gezien hebt,
én wat nu is én wat hierna geschieden zal.

Evangelie (Joh. 20,19-31)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
Op de avond van de eerste dag van de week,
toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen
gesloten waren uit vrees voor de Joden,
kwam Jezus binnen,
ging in hun midden staan en zei:
“Vrede zij u.”
Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen
waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen.
Nogmaals zei Jezus tot hen:
“Vrede zij u.
Zoals de Vader Mij gezonden heeft,
zo zend Ik u.”
Na deze woorden blies Hij over hen en zei:
“Ontvangt de heilige Geest.
Als gij iemand zonden vergeeft,
dan zijn ze vergeven,
en als gij ze niet vergeeft,
zijn ze niet vergeven.”
Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd,
was echter niet bij hen toen Jezus kwam.
De andere leerlingen vertelden hem:
“Wij hebben de Heer gezien.”
Maar hij antwoordde:
“Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie,
en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken,
en mijn hand in zijn zijde leggen,
zal ik zeker niet geloven.”
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen,
en nu was Tomas er bij.
Hoewel de deuren gesloten waren kwam Jezus binnen,
ging in hun midden staan en zei:
“Vrede zij u.”
Vervolgens zei Hij tot Tomas:
“Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen.
Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde
en wees niet langer ongelovig maar gelovig.”
Toen riep Tomas uit:
“Mijn Heer en mijn God!”
Toen zei Jezus tot hem:
” Omdat gij Mij gezien hebt gelooft ge?
Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”
In het bijzijn van zijn leerlingen
heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan
welke niet in dit boek zijn opgetekend
maar deze hier zijn opgetekend opdat gij moogt geloven
dat Jezus de Christus is,
de Zoon van God,
en opdat gij door te geloven
leven moogt in zijn Naam.

zondag 20 april 2025

Overweging op Paaszondag - ´Zalig zij die niet zien en toch geloven.´


Het paasverhaal speelt zich af rond en in de grafkamer van Jezus. Naar dat graf is Maria Magdalena op weg, terwijl het nog donker was. Het is voor haar een gang naar het verleden. De steen die het graf van Jezus blokkeert, ligt ook over haar leven. Je hoeft immers niet dood te zijn om je begraven te voelen.

In het evangelie van Johannes heeft de dood tal van gezichten. Er is de dood van de eenzaamheid, wanneer de weg naar buiten, naar het licht geblokkeerd is. Er is de dood van het egoïsme, van de liefdeloosheid. Zo beschreef de schrijver Dostojewski, die in strafkampen verbleef, hoe mensen elkaar levend kunnen begraven.

Johannes vertelt ons hoe hij en Petrus tot het geloof komen. Het verhaal bevat weinig spectaculairs. Johannes zegt tot ons : geloven in de verrijzenis van Jezus is nooit een kwestie van harde bewijzen geweest.

´Zalig zij die niet zien en toch geloven.´

De leerlingen zien op paasmorgen een teken van de opstanding, zoals een gebroken eierschaal in een verlaten nest, een teken van nieuw leven is. Dit teken nu, is het lege graf. Johannes zag en hij geloofde dat deze leegte, de leegte van het begin was. Tot op dat moment hadden zij nog niet begrepen dat Christus uit de doden moest opstaan. Dat zegt het paasevangelie ons vandaag : dat we ons leven niet baseren op keiharde bewijzen, maar op de tekenen die God ons aanreikt en die een beroep doen op ons geloof.

Opstanding (daar zit het woord ´opstaan´ in) uit de doden ? Kan iemand zoiets in alle ernst geloven ? Wie bij voorbaat zegt dat de opstanding 

(hier zit ook in, in opstand komen tegen alles wat doods is) uit de doden onmogelijk is, lijkt zo iemand niet een beetje op het kuiken in het ei dat meent dat het overal donker moet zijn omdat het zelf in het donker zit ?

Wat onze ideeën waard zijn, blijkt pas wanneer de schaal zich opent en het licht binnenbreekt. Dan pas blijkt hoe de werkelijkheid van de zon die licht, warmte en leven geeft, alle voorstellingen te boven gaat.

De verrijzenis van Jezus wordt in het paasevangelie niet beschreven, niet uitgebeeld. De verrijzenis is niet een gebeuren dat je zomaar op één lijn kunt plaatsen met allerlei andere gebeurtenissen rond de persoon van Christus. Zijn opstanding betekent niet dat zijn aardse bestaan nog een tijd verlengd werd. Hij is niet ten leven gewekt om daarna opnieuw te sterven. Zijn verrijzenis is het begin van een nieuwe manier van bestaan. In zijn opstanding wordt de dood zelf met zijn vele gezichten en vele namen, overwonnen. 

En omdat het gaat over iets nieuws, gaat het over zaken waarvoor de evangelisten nog geen woorden hadden.

Wij zijn uitgenodigd om te worden wat Hij is, nu al.

Het Nieuwe Testament laat geen ruimte voor ongepaste nieuwsgierigheid wanneer het gaat over de verrijzenis van Christus. Het gaat niet om het hoe en het wanneer. Het gaat er wel om dat wijzelf tot nieuw leven komen, dat wij niet van dood tot dood gaan, voordat we sterven.

Sinds Pasen zullen we eigenlijk nooit meer zeggen : het is onbegonnen werk want het nieuwe leven, het nieuwe bestaan, het is begonnen en het is niet tegen te houden.

Hij gaat ons voor !

Een zalig en vreugdevol Paasfeest


Paaswens Priorij Thabor

 







Lezingen H. Mis 1e zondag van Pasen, jaar C - hij zag en geloofde

Eerste lezing (Hand. 10,34a.37-43)
Uit de handelingen der Apostelen.
In die tijd nam Petrus het woord en sprak:
“Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is;
hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea
na het doopsel dat Johannes predikte,
en hoe God Hem gezalfd heeft
met de heilige Geest en met kracht.
Hij ging weldoende rond
en genas allen
die onder de dwingelandij van de duivel stonden,
want God was met Hem.
En wij getuigen van alles
wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft.
Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord.
God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan
en laten verschijnen,
niet aan het hele volk
maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen,
aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben
nadat Hij uit de doden was opgestaan.
Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen
dat Hij de door God aangestelde rechter is
over de levenden en de doden.
Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af,
dat ieder die in Hem gelooft
door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.”

Tweede lezing (Kol. 3,1-4)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Kolosse.
Broeders en zusters,
als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt
zoekt wat boven is,
daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods.
Zint op het hemelse, niet op het aardse.
Gij zijt immers gestorven
en uw leven is nu met Christus verborgen in God.
Christus is uw leven,
en wanneer Hij verschijnt
zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven,
’t Lam Gods met offers eren.
Ja, het Lam redt de schapen,
Christus brengt door zijn onschuld
ons arme zondaren tot de Vader.
Dood en leven, o wonder,
moeten strijden te zamen.
Die stierf, Hij leeft, Hij is
onze koning.
Zeg het ons Maria,
wat is ‘t dat gij gezien hebt?
Het graf van Christus dat leeg was,
de glorie van Hem die opgestaan is,
eng’len als getuigen,
de zweetdoek en het doodskleed.
Mijn hoop, mijn Christus in leven!
Zie Hij gaat u voor naar Galilea.
Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden.
O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.

Evangelie (Joh. 20,1-9)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena
vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf
en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus
en naar de andere, de door Jezus beminde leerling
en zei tot hen:
“Ze hebben de Heer uit het graf genomen
en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.”
Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.
Ze liepen samen vlug voort,
maar die andere leerling snelde Petrus vooruit
en kwam het eerst bij het graf aan.
Voorover bukkend zag hij de zwachtels liggen,
maar hij ging niet naar binnen.
Simon Petrus die hem volgde kwam ook bij het graf
en trad wel binnen.
Hij zag dat de zwachtels er lagen,
maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt
niet bij de zwachtels lag,
maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats.
Toen ging ook de andere leerling
die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen;
hij zag en geloofde
want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond,
dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.

zaterdag 19 april 2025

Præfatio Paschalis (Pius XII) Cum Pascha nostrum immolatus est Christus



U danken wij, Heer God, omwille van uw heerlijkheid, en om heil en genezing te vinden zullen wij uw Naam verkondigen, al onze dagen, maar vooral (in deze heilige nacht) op deze dag die Gij gemaakt hebt bezingen wij U. Want ons paaslam, Christus, is voor ons geslacht. Hij, die voor ons geworden is, het Lam dat wegdraagt de zonden der wereld. Onze dood is Hij gestorven, voorgoed heeft Hij de dood ontwapend en gedood; Hij is opgestaan ten leven en alles heeft Hij nieuw gemaakt. Vreugde om het paasfeest vervult ons, mensen die op aarde wonen; vreugde vervult de engelen in de hemel, de machten en krachten die U loven, die U dit lied toejuichen zonder einde:

Bij het Graf op Stille Zaterdag - De gehele dag waken en bidden wij bij het Heilig Graf

Rustaltaar Paaszaterdag Sacramentskapel Priorij Thabor

Almachtige eeuwige God, wiens Eniggeboren Zoon naar het dodenrijk is afgedaald, vanwaar Hij glorierijk is opgestaan, verleen in Uw goedheid, dat Uw gelovigen die met Hem begraven zijn in het doopsel ook door Zijn verrijzenis met Hem verrijzen opstaan ten eeuwigen leven.

(Liturgia Horarum/ Getijdengebed: Oratie van Paaszaterdag)

De gehele dag waken en bidden wij bij het Heilig Graf en de gasten doen mee..

Post crucificationem / Na de kruisiging

 Quinten Matsijs (1466-1530), Bewening van Jezus

Responsorium post lectionem octavam ad Matutinum
Responsorie na de achtste lezing van de Metten
Æstimatus sum
cum descendentibus in lacum.
Factus sum sicut homo
sine adiutorio
inter mortuos liber.

Posuerunt me in lacu inferiori,
in tenebrosis
et in umbra mortis.

Ik word gerekend
bij hen die neerdalen in het graf.
Ik ben geworden als een mens
zonder hulp
vrij temidden van de doden.

Zij hebben Mij neergelegd in een diepe groeve,
in duisternis
en in de schaduw van de dood. 

vrijdag 18 april 2025

Overweging bij het Heilig Graf - Beschouwing: God raakt ons aan in zijn Graf


 Beschouwing

In eenzaamheid onze ogen opslaan naar de Eenzame. 

Onbewogen ligt zijn heilig Lichaam in dit Graf. Geraakt werd Hij in zijn Mensheid door

 Hem, tot Wie wij zeggen: Immotus in Te permanens. 

God raakte Hem met de vinger des doods . . .

God bleef bij dit Lichaam en laat Hem in onbewogenheid zijn vastheid verkondigen. 

God raakt ons aan in zijn Graf. 

lets van de dood moet in ons komen. Iets moet stilvallen in ons. 

Onze natuurlijke bedrijvigheid . . .

Onze zorg voor vele dingen . . .  

Onze belangstelling voor alles wat voorbijgaat . . .

Staan moeten wij in God. 

Zien moeten wij met geloken ogen. 

Horen naar het inwendig geluid van zijn stem. 

Want Hij die onbewogen is, beweegt alles. 

Zijn onbewogenheid toch is zijn hoogste werkdadigheid. Dit Graf omvat zijn hoogste werkdadigheid. 

Zijn Dood is het begin van het nieuwe leven. 

Zijn Dood is de herwording van de wereld. 

Uit de onbewogenheid van zijn wezen kwam het heelal te voorschijn. 

Uit de onbewogenheid van zijn Dood wordt het heelal herschapen. 

Uit de rust der Beschouwing rijst het vergoddelijkt leven op in volle kracht.  


Paaszaterdag - Salvator mundi, salva nos



Salvator mundi, salva nos;
qui per crucem et sanguinem tuum,
redemisti nos,
auxiliare nobis,
te deprecamur, Deus noster.
(Ant. ad Benedictus, sabbato sancto)

Verlosser van de wereld, red ons;
die door uw Kruis en uw Bloed
ons hebt vrijgekocht,
sta ons bij,
[zo] smeken wij U, onze God.

Overweging bij het Heilig Graf - Stilte


 
Stilte 

Ziet, wij zijn in het H. Graf van onze Heer Jezus Christus. Op de steen ligt zijn heilig Lichaam uitgespreid, verwond en uitgebloed als een gebroken albasten vaas. Het is gewikkeld in reine lijnwaad¬stroken, die Joseph van Arimathea kocht en Het rust te midden van aloëbladeren en kostbare nardus door Nicodemus geschonken. Zijn goddelijke ogen zijn geloken. Zijn gezegende mond is gesloten, Zijn machtige handen zijn gevat in de lijkwade. Hier heerst: 

De rust van de afgelegde God-Mens. 

De stilte van het Oneindig Woord des Vaders. 

Maar het hele Graf is doorgeurd van de geur der kruiden. Zij zijn het symbool der Godheid welke nog met dit Lichaam is, en waarom wij Het aanbidden met een driemaal Heilig, Heilig, Heilig. 

Dit woord zullen wij niet luide laten weerklinken, want in het Hooglied staat geschreven: 

'Wekt de Beminde niet voor Hij het Zelf wil'. 

In zwijgzaamheid zullen wij hier verblijven, zijnde de levende steen, die Hem draagt, zijnde het Graf, dat Hem omsluit, verzegeld en afgesloten van de wereld. Zwijgzaam moeten wij zijn, rustend in Zijn rust, tot Hij opstaat en tot ons zegt: 

'Gaat en verkondigt dat Ik verrezen ben!' 

GOEDE VRIJDAG Ecce lignum Crucis….



Een van de elementen van de liturgie van Goede Vrijdag is de kruisontbloting. In drie fasen onthult de priester een kruis en zingt driemaal: ‘Ecce lignum Crucis, in quo salus mundi pependit. Venite adoremus!’ Zie het hout van het Kruis, waaraan de Verlosser van de wereld hing, komt laten wij aanbidden!  Wat hier in een eenvoudig liturgisch gebaar gebeurt onder de schaduw van een symbool gebeurde en gebeurt in werkelijkheid in de geschiedenis van de mensen. Slechts korte tijd opgericht op Golgotha, heeft het Kruis in de volheid van de tijd alle tijden overschaduwd. Als de mensen die vóór Christus leefden, dwaalden, was dit omdat zij de enige pool van de tijd niet kenden: het Kruis dat alleen blijft staan terwijl al het andere verandert. Wat anders is dit dan de kracht waarmee de op het Kruis verheven Christus allen tot zich trekt? Het is Gods antwoord op de woorden van schuld en nood, van verlangen, van het klagen en het wanhopige smeken in heel de geschiedenis van de mensen. Velen ijlen het ontblote kruis haastig voorbij, helpen kan men toch niet. Velen blijven. Omdat zij hier horen, omdat zij hier alles hebben gevonden. Zij kussen de wonden van de Heer. Zij knielen, als zondaars, - wij zijn het immers allemaal – voor het Kruis neer. Wij hebben Hem immers gekruisigd, op Hem zijn onze zonden gelegd die de dood in de wereld brachten, maar die Hij, door te sterven op het Kruis, heeft gedood.
Stervenden liggen aan zijn voeten, zij die lijden wenen bij zijn Kruis, kinderen en hoogbejaarden knielen bij Hem, ook de thuislozen en eenzamen in zwijgen gehuld, moeders en weduwen,  wijzen en geleerden, priesters en zij die geloven niet te kunnen geloven en tenslotte ook ik, die mijzelf amper begrijp en die de afgrond van het eigen hart vrees. Waar zou ik anders blijven dan hier, in het besef dat God liefde en erbarmen is en aan Wie ik mij het beste volledig kan overgeven? Mijn ziel dorst naar God, mijn Redder. Ik wil Hem zien die de bitterste kelk van deze wereld heeft gedronken. Ach, wat stelt het voor als wij zondaars een beetje bitterheid bespeuren…Ik wil de doorboorde zijde zien, die mij in zijn hart heeft gesloten en mij zo heeft meegenomen, omdat Hij uit deze wereld door de dood naar zijn Vader ging, opdat ik ook daar moge zijn. ‘Crucem tuam adoramus..’, vol eerbied, Christus, aanbidden wij uw Kruis, en zingen de lof van uw heilige Verrijzenis, want door het Kruis kwam er vreugde in heel de schepping!


GOEDE VRIJDAG Tijden van rust en stilte



De eerste oratie van het ‘Gebed van de gelovigen’ tijdens de Herdenking van het Lijden en Sterven van de Heer vandaag, luidt:

Laten wij bidden, broeders en zusters, voor de Heilige Kerk: dat onze Heer en Goed haar over heel de wereld vrede en eenheid brengt; dat in ons leven tijden van rust en stilte komen tot verheerlijking van God, de almachtige Vader.

Hierop sluit een gebed aan dat de zalige moeder Teresa, bekend om haar werk onder de allerarmsten, ons, behalve haar voorbeeld in de geest van Jezus, heeft nagelaten:
De vrucht van de stilte is het gebed,
de vrucht van gebed is het geloof,
de vrucht van het geloof is de liefde,
de vrucht van de liefde is de dienstbaarheid,
de vrucht van dienstbaarheid is de vrede.

De vrucht van de stilte is het gebed. We brengen deze dagen in gepaste stilte door. Wat een lawaai om ons heen, in allerlei vormen; golven van geluid die ons overspoelen, we overschreeuwen elkaar, stilte jaagt ons angst aan en beklemt ons. En er is ook veel lawaai in ons zelf. We gaan van onrust naar onrust. Luisteren we naar psalm 131: “Ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht, als een kind op de arm van zijn moeder, als een kind is mijn ziel in mij.” Die stilte is de vruchtbare bodem voor gebed, zoals Jezus in de stilte van de nacht de berg opging om er tot zijn Vader te bidden.

De vrucht van gebed is het geloof. Bidden is de ademhaling van de ziel. Gebed heft onze ziel op tot God en verruimt ons hart zoals frisse lucht onze borstkas. Bidden brengt ons voor Gods aanschijn en geeft ons kracht om te geloven. Jezus zei verwijtend tegen zijn leerlingen: Alleen door gebed verkrijg je het geloof om bergen te verzetten. Daarom bad de vader van het zieke kind: Ik wil wel geloven, maar kom mijn ongeloof te hulp. Uit gebed groeit het geloof waarin je alles van God verwacht, en weet – en ik bedoel niet intellectuele kennis  maar weten uit omgang en ervaring – en weet dus dat je bij hem nooit bedrogen uitkomt.

De vrucht van geloof is de liefde.
Geloven in bijbelse zin is niet zo maar iets aannemen en een louter verstandelijke aangelegenheid. Het is een overtuiging die doorwerkt in het leven van alle dag en heel ons doen en laten bepaalt. Jakobus spreekt in zijn brief over geloven metterdaad. Uit het geloof groeit de gerichtheid naar God en naar de naaste. Zoals de naald van het kompas van nature gericht staat naar de Noordpool en daardoor het andere uiteinde van de naald ipso facto naar het zuiden wijst, zo ontstaat uit het geloof onze liefdesneiging naar God enerzijds en bijgevolg naar onze naaste anderzijds. Het geloof brengt ons ertoe het zwaartepunt van ons leven buiten onszelf te leggen, in God, de Vader van Jezus, namelijk. Zo zijn we niet langer bij alles wat we doen, op ons zelf gericht, maar worden we buiten ons zelf tot God en de naaste getrokken. Liefde is de kracht die ons voortdrijft naar God, onze schepper, en naar onze naaste als zijn evenbeeld.

De vrucht van de liefde is de dienstbaarheid.
Jezus die het beeld is van de levende God, heeft ons laten zien wat het betekent dat God liefde is. Namelijk: het kostbaarste wat je hebt, willen verliezen voor de ander die je liefhebt. De evangelist zegt daarom: de liefde van God voor ons mensen is zo groot dat Hij zelfs zijn enige Zoon niet gespaard heeft. Liefde voor ons mensen brengt God tot deze uiterste dienstbaarheid. En de dienstbaarheid die Jezus ons betoond heeft door de minste van allen te worden en gehoorzaam tot de dood op het kruis, die dienstbaarheid houdt hij ook ons voor. Niemand heeft grotere liefde dan wanneer hij zijn leven over heeft voor een ander. Wanneer Jezus zijn levenstaak omschrijft, dan zegt hij dat hij niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. Zijn liefde is de bron voor zijn uiterste dienstbaarheid ten bate van ons. Aangeraakt door zijn liefde voor ons, moeten ook wij uit liefde dienaren en dienaressen zijn van elkaar.

De vrucht van de dienstbaarheid is de vrede.
We staan er niet vaak bij stil, maar heel het leven van Jezus staat in het teken van de vrede. Bij zijn geboorte stonden de engelen aan de hemel te zingen: vrede op aarde aan de mensen van Gods welbehagen. En toen hij na zijn opstanding op de eerste dag van de week werd wedergeboren tot de verheerlijkte Christus, waren zijn eerste woorden:  vrede voor ieder van jullie. Hoe vaak horen we niet: Ieder voor zich en God voor ons allen. Maar het is een leugen. Waar ieder zijn eigen belang najaagt, wordt ook God weggejaagd. Als iedereen zichzelf tot centrum maakt, ontstaat vijandschap en wanorde. Paulus zegt terecht dat het kruis van Jezus de muren die ons gescheiden houden, heeft geslecht. Zijn opperste dienstbaarheid heeft de ultieme vrede gebracht tussen God en ons, en tussen de mensen van alle tijden. Scharen we ons vandaag rond zijn kruis waarop hij aller dienstknecht is geworden, en dat hij gemaakt heeft tot boom van leven en vrede. Als wij met hem verbonden blijven en ook met sterven, brengen wij honderdvoudig vruchten voort:
De vruchten van stilte en gebed,
de vruchten van geloof en liefde,
de vruchten van dienstbaarheid en vrede.

Dr. Alfons Jaakke, pr.

Stabat Mater dolorosa met link naar een reeks van toonzettingen - van Gregoriaans tot Jenkins


Het ‘Stabat Mater’ is een van de beroemdste middeleeuws-Latijnse gedichten op de Moeder Gods in haar smart om de gekruisigde Christus. Het is genoemd naar de beginwoorden van het gedicht,  Stabat Mater dolorosa (Nederlands: ‘De moeder stond bedroefd’).

De auteur van het ‘Stabat Mater’ was waarschijnlijk een franciscaner monnik uit Frankrijk of Italië. In de 15e eeuw kreeg het ‘Stabat Mater’ de rol van hymne in de katholieke liturgie. Het werd dan gezongen op 15 september, de dag waarop het “Feest van de Zeven Smarten van Maria” werd gevierd. Het Concilie van Trente (1543-1563) besloot echter het ‘Stabat Mater’ weer uit de liturgie te verwijderen, omdat het te profaan zou zijn (meerstemmige muziek en gebruik van niet-Bijbelse teksten in de liturgie werden als profaan gezien).

Het gedicht behoort sinds 1727 op gezag van Paus Benedictus XIII, weer officieel tot de katholieke misgezangen van het feest van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten (15 september). Er zijn verschillende Gregoriaanse melodieën bekend, van zowel voor als na de invoering van het ‘ Stabat Mater’ als sequentie bij het feest van de Zeven Smarten van Maria.

Wij zingen het op 15 september en op Goede Vrijdag tussen de staatsies van de Kruiswegoefening.

Vandaag was een goede gelegenheid een aantal toonzettingen van het Stabat Mater te verzamelen uiteraard ook met de Gregoriaanse versie. U vindt deze onder deze link. We wensen U veel luistergenoegen en als het kan ook een meditatief moment over Onze Lieve Vrouw, "staande aan het Kruis waar haar zoon te sterven hing".

Verering reliek H. Kruis in kapel van ons klooster op Goede Vrijdag


Zometeen bidden wij om 12.00u de Kruisweg in de Basiliek - Trek en bid met ons mee met serie kruiswegmeditaties



Kardinaal Newman schreef een serie prachtige meditaties bij de kruiswegstaties.
U vindt die onder deze link.


donderdag 17 april 2025

Christus Factus Est Witte Donderdag Antifoon Gregoriaans

Collectegebed van Witte Donderdag. Mogen wij in dit grote mysterie de bron vinden van liefde en leven in overvloed

Dirk Bouts, Het laatste Avondmaal.

God, wij herdenken en vieren het heilig Avondmaal,
toen uw Eniggeboren Zoon het nieuwe offer
en de maaltijd van zijn liefde
voor altijd aan de Kerk heeft toevertrouwd,
voordat Hij zich overleverde aan de dood.
Wij vragen U:
mogen wij in dit grote mysterie
de bron vinden van liefde en leven in overvloed.

Ubi Caritas Witte Donderdag Gregoriaans

Ercole Ferrarese 1451-1496: De Instelling van de H. Eucharistie




Ercole Ferrarese, Instelling van de H. Eucharistie, 1490
Eitempera op houten paneel, 29x21 cm
National Gallery. Londen.

We naderen de laatste donderdag van de Veertigdagentijd,
Witte Donderdag, dag waarop we niet alleen de Instelling
van de H. Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal gedenken
en vieren, maar ook het mysterie van deze gebeurtenis beschouwen.
Dit doen we aan de hand van een schilderij dat geschilderd werd
als deur van een tabernakel, in Ferrara, en dat bewaard
wordt in de National Gallery, Londen.

Tijdens de Plechtige Avondmis ligt er even een zweem van licht
en blijdschap over de Kerk. Het Kruis is wit gesluierd en het
altaar is speciaal versierd als voor een groot feest.
De klokken luiden onder het aangeheven “Gloria”,
maar verstommen daarna.
Witte Donderdag is de dag van het “Brood des Levens”,
als gedenkteken van Christus’ verzoenende dood.
“O memoriale mortis Domine, O gedachtenis van de dood
van de Heer, levend Brood dat aan de mens het leven geeft!”
zingt St. Thoma terecht van de H. Eucharistie.
Zo voelen we het aan..Zo was de stemming bij het Laatste Avondmaal,
het liefdemaal voordat Jezus heenging.

Voorstelling:
Christus is gezeten in het midden van de tafel:
met een hand zegent Hij, en met de andere hand
houdt Hij , niet het brood zoals gebruikt bij het
Joodse Paasmaal, maar de typische vorm van
het Eucharistisch Brood.
Let ook op de architectuur van de zaal.

maandag 14 april 2025

Holy Week with cardinal Newman Mental Sufferings of Our Lord in His Passion



“As the solemn days proceed, we shall be especially called on, my brethren, to consider His sufferings in the body, His seizure, His forced journeyings to and fro, His blows and wounds, His scourging, the crown of thorns, the nails, the Cross. They are all summed up in the Crucifix itself, as it meets our eyes; they are represented all at once on His sacred flesh, as it hangs up before us—and meditation is made easy by the spectacle. It is otherwise with the sufferings of His soul; they cannot be painted for us, nor can they even be duly investigated: they are beyond both sense and thought; and yet they anticipated His bodily sufferings. The agony, a pain of the soul, not of the body, was the first act of His tremendous sacrifice; “My soul is sorrowful even unto death,” He said; nay; if He suffered in the body, it really was in the soul, for the body did but convey the infliction on to that which was the true recipient and seat of the suffering.

Now apply this to the sufferings of our Lord;—do you recollect their offering Him wine mingled with myrrh, when He was on the point of being crucified? He would not drink of it; why? because such a portion would have stupefied His mind, and He was bent on bearing the pain in all its bitterness. You see from this, my brethren, the character of His sufferings; He would have fain escaped them, had that been His Father’s will; “If it be possible,” He said, “let this chalice pass from Me;” but since it was not possible, He says calmly and decidedly to the Apostle, who would have rescued Him from suffering, “The chalice which My Father hath given Me, shall I not drink it?” If He was to suffer, He gave Himself to suffering; He did not come to suffer as little as He could; He did not turn away His face from the suffering; He confronted it, or, as I may say, He breasted it, that every particular portion of it might make its due impression on Him. And as men are superior to brute animals, and are affected by pain more than they, by reason of the mind within them, which gives a substance to pain, such as it cannot have in the instance of brutes; so, in like manner, our Lord felt pain of the body, with an advertence and a consciousness, and therefore with a keenness and intensity, and with a unity of perception, which none of us can possibly fathom or compass, because His soul was so absolutely in His power, so simply free from the influence of distractions, so fully directed upon the pain, so utterly surrendered, so simply subjected to the suffering. And thus He may truly be said to have suffered the whole of His passion in every moment of it.”

(From discourse 16: Mental Sufferings of Our Lord in His Passion)

We thank the Birmingham Oratory with many good memories of a visit long ago!

zondag 13 april 2025

The Forgiveness of Sinners - Bishop Barron Sunday Sermon - Palmsunday

Preek van onze Pastoor Palmzondag 2022 “Mocht ook Gij op deze dag inzien wat U tot vrede strekt”.

 


Jezus‘ leerlingen zijn vandaag in jubelstemming. Nadat Jezus de nodige aanwijzingen ter voorbereiding van zijn intocht in Jeruzalem heeft gegeven, hult hijzelfzelf min of meer in stilzwijgen. Gezeten op een ezelsveulen rijdt Hij zwijgend door de scharen van volgelingen die Hem toejubelen. Hij zelf heeft blijkbaar geen reden om te jubelen. Zijn grote zwijgen begint. Als wij het evangelie wat verder lezen dan op Palmzondag gebruikelijk, horen we ook wat de reden daartoe is: Het huilen staat hem namelijk nader dan het lachen. Jezus weent over de stad. “Mocht ook Gij op deze dag inzien wat U tot vrede strekt” (Luc.19,42). Telkens weer laten mensen kansen liggen, maken ze geen gebruik van de tijd die ze hebben om te doen wat gedaan moet worden. Iedereen van ons ken daar wel de nodige voorbeelden van. In het bijzonder gebeurt dat wanneer we het bezoek aan deze of gene voor ons uitschuiven om dan in de krant te lezen dat hij of zij gestorven is. Had ik toch, was ik toch … Iedere keer weer opnieuw dienen we af te wegen wat werkelijk belangrijk is en prioriteit verdient. Om dat te kunnen beoordelen dienen we in onszelf te keren en een gewetensonderzoek te doen. Er is immers zoveel dat onze aandacht vragen. We kunnen niet alles doen, maar hoeven ook niet alles te doen. Als we het belangrijkste maar doen. Wat dat is, kunnen we eigenlijk alleen maar zelf beantwoorden, maar het vraagt wel dat we er serieus over nadenken en daar ook de nodige tijd voor nemen.

 Als pelgrims het Heilig Land bezoeken en de plaatsen aandoen die Jezus zelf bezocht heeft, dan komen ze op hun weg naar Jeruzalem langs de kapel ‘Dominus Flevit’ op de Olijfberg. Dan wordt daar pauze gemaakt en vaak ook een viering gehouden. Vanaf die plek heeft men een prachtig uitzicht op de oude stad. Het zijn er maar weinig beseffen wat Jezus woorden waren toen Hij hier halt hield: “Mocht ook Gij op deze dag inzien wat U tot vrede strekt”. Vandaag staan we stil bij Jezus de vredevorst die intocht houdt in Jeruzalem, in ons midden, in ons eigen leven, in ons eigen hart. Wat strekt ons tot vrede, wat bewaart ons ervoor dat we geleefd worden, opdat we niet voorbij leven aan wat ons tot heil en vrede strekt.

Gloria, laus et honor tibi sit!



De hymne Gloria, laus et honor tibi sit, werd geschreven door Theodulfus van Orléans.

Theodulfus (* 750/760, +18 december 821) was schrijver, dichter en bisschop van Orléans (798-818) tijdens de regering van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome.

Hij werd bisschop van Orleans onder Karel de Grote. Toen Karel de Grote stierf en Lodewijk de Vrome koning werd van het Heilige Roomse Rijk, werd gedurende de machtsstrijd die volgde op de verheffing van Lodewijk, Theodulf uit zijn bisdom verjaagd en onder huisarrest geplaatst in een klooster in Angers. Tijdens zijn verbanning schreef Theodulf de hymne Gloria, Laus voor Palmzondag. Er wordt verhaald dat Lodewijk Theodulf op Palmzondag bezocht en bij het horen zingen van de hymne Gloria laus, zo ontroerd was dat hij de onmiddellijke vrijlating van Theodulf beval en tevens dat deze hymne voortaan altijd op Palmzondag gezongen moest worden.

De hymne had oorspronkelijk negenendertig verzen. De hymne is gebaseerd op Ps 24, 7-10, Ps 118, 25- 26, Matt 21, 1-17en Lc 24, 37-38.

Het Romeinse Missaal gebruikt de eerste zes verzen met herhaling van het refrein voor de palmprocessie op palmzondag om de intocht van Jezus in Jeruzalem te gedenken.

Tot het Tweede Vaticaans Concilie vond de palmprocessie vaak op volgende wijze plaats. Het eerste couplet, Gloria, laus et honor tibi sit Rex Christe, Redemptor, Cui puerile decus prompsit hosanna pium, werd gezongen door de zangers binnen het kerkgebouw (de deur was gesloten) en werd herhaald door het processiekoor buiten het kerkgebouw. De zangers zongen vervolgens het tweede couplet, het koor buiten antwoordde met het refrein van het eerste couplet, en zo volgden de resterende coupletten tot de subdiaken met de voet van het kruis op de kerkdeur stootte, waarna de deur werd geopend, de hymne werd beëindigd en de processie de kerk binnen trok.



Gloria, laus et honor tibi sit, 
rex Christe redemptor:
Cui puerile decus prompsit 
Hosanna pium

Gloria, laus. . . .

Israel tu rex, Davidis 
et inclyta proles:
Nomine qui in Domini, 
rex benedicte, venis

Gloria, laus. . . .

Coetus in excelsis 
te laudat caelicus omnis
Et mortalis homo,
 cuncta creata simul

Gloria, laus. . . .

Plebs Hebraea tibi cum palmis 
obvia venit.
Cum prece, voto, hymnis 
adsumus ecce tibi

Gloria, laus. . . .

Hi tibi passuro solvebant 
munia laudis:
Nos tibi regnati pangimus
ecce melos

Gloria, laus. . . .

Hi placuere tibi; 
placeat devotio nostra
Rex pie, rex clemens, cui 
bona cuncta placent

Gloria, laus, et honor tibi sit, 
rex Christe redemptor,
cui puerile decus prompsit Hosanna pium.

Nederlandse vertaling:

Heerlijkheid, lof en eer zij U,
Koning Christus, Verlosser,
U zong de kinderschaar
een vroom Hosanna toe.

Refrein Heerlijkheid

Vorst van Israël zijt Gij,
Davids roemrijke Zoon.
Gezegende Koning,
die komt in de Naam des Heren.

Refrein Heerlijkheid

Al de hemelse scharen
loven U in den hoge.
Ook de sterfelijke mens
samen met alle schepsels.

Refrein Heerlijkheid

Het Hebreeuwse volk
kwam U met plamtakken tegemoet.
Zie, wij staan voor U
met gebeden en gezangen.

Refrein Heerlijkheid

Aan de vooravond van uw lijden
brachten zij U de verschuldigde eer.
Zie, wij zingen U als onze Koning
een loflied toe.

Refrein Heerlijkheid

Zij hebben U behaagd,
moge onze godsvrucht U behagen:
Goede Koning, vol erbarming,
aan wie alle goeds behaagt.

Refrein Heerlijkheid