Eerste lezing: Job 38, 1.8-11
In die tijd begon de Heer, in storm en wind
tot Job te spreken:
“Waar was je
toen de zee haar poorten beukte,
onstuimig los wilde breken uit de moederschoot;
toen Ik haar kleedde in wolken
en hulde in windels van wolkenslierten;
toen Ik haar paal en perk stelde,
de poort vergrendelde en zei:
Tot hier en niet verder,
hier breken uw trotse golven?”
Tweede lezing: 2 Kor. 5, 14-17
Broeders en zusters,
de liefde van Christus laat ons geen rust
sinds wij hebben ingezien, dat Een is gestorven voor allen.
Maar dan zijn allen gestorven!
En Hij is voor allen gestorven,
opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven,
maar voor Hem, die ter wille van hen is gestorven en verrezen.
Daarom beoordelen wij voortaan niemand meer
naar de oude maatstaven.
En al hebben wij Christus ooit op zulke wijze beoordeeld,
dan nu toch niet meer.
Zo is dus wie in Christus is een nieuwe schepping:
het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen.
Evangelie: Mc. 4, 35-41
Op een dag, tegen het vallen van de avond,
sprak Jezus tot zijn leerlingen:
“Laten we oversteken.”
Zij stuurden het volk weg
en namen Hem mee, zoals Hij daar in de boot zat; andere boten begeleidden Hem.
Er stak een hevige storm op
en de golven sloegen over de boot, zodat hij al vol liep.
Intussen lag Hij aan de achtersteven op het kussen te slapen.
Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem:
“Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?”
Hij stond op,
richtte zich met dwingend woord tot de wind
en sprak tot het water:
“Zwijg stil!”
De wind ging liggen en het werd volmaakt stil.
Hij sprak tot hen:
“Waarom zijt gij zo bang?
Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?”
Zij werden door een grote vrees bevangen en vroegen elkaar:
“Wie is Hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?”