Eerste lezing (Hos. 11, 1.3-4.8c-9)
Uit de Profeet Hosea.
Zo spreekt de Heer: “Toen Israël nog jong was, kreeg Ik hem lief en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen. Ik ben het, die Efraïm heb leren lopen, die hem bij zijn armen heb gevat. Zij echter wilden maar niet weten, dat Ik het was die hen behoedde. Met zachte leidsels heb Ik hen gemend, met teugels liefde. Ik was voor hen als degenen die het juk optillen wanneer het tegen de kaken drukt. Ik reikte hem zijn voedsel toe. Mijn hart slaat om, heel mijn binnenste wordt week. Neen, Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen, Efraïm niet opnieuw te gronde richten, want Ik ben God, Ik ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden. Ik laat mij niet gaan in mijn toorn.
Tweede lezing (Ef. 3, 8-12.14-19)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Efese.
Broeders en zusters, aan mij, de allerminste van alle heiligen, is de genade gegeven, aan de heidenen de ondoorgrondelijke rijkdom van de Christus te verkondigen en de volvoering van het geheim in het licht te stellen. Het was van eeuwigheid verborgen in God, de Schepper van het heelal, opdat door middel van de kerk thans aan de heerschappijen en de machten in de hemelen de veelvoudige wijsheid Gods bekend zou worden. Zo was zijn eeuwig voornemen dat Hij uitgevoerd heeft in Christus Jezus, onze Heer. In Hem hebben wij, door het geloof in Hem, vol vertrouwen de vrije toegang tot God. Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader naar wie alle vaderschap in de hemel en op aarde genoemd wordt: moge Hij u in zijn onmetelijke heerlijkheid geven, dat uw diepste wezen machtig wordt gesterkt door zijn Geest, dat Christus door het geloof woont in uw hart en dat gij geworteld en gegrondvest blijft in de liefde. Moogt gij in staat zijn, mèt alle heiligen te vatten wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die alle kennis te boven gaat. Moogt gij de volheid bereiken die de volheid van God zelf is.
Evangelie (Joh. 19, 31-37)
Aangezien het voorbereidingsdag was en de Joden niet wilden dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven - het was bovendien een grote sabbat - vroegen zij aan Pilatus verlof de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen. Daarom kwamen de soldaten en sloegen zowel bij de ene als bij de andere, die met Hem was gekruisigd, de benen stuk. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk, maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit. Die het gezien heeft getuigt hiervan; zijn getuigenis is waar en hij weet dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij zoudt geloven. Dit is gebeurd, opdat de Schrift zou vervuld worden: Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld, terwijl nog een ander Schriftwoord zegt: Zij zullen opzien naar Hem, die zij hebben doorstoken.