In Anglia natus est circa
annum 673; monasticam vitam professus in monasterio Exeterensi, anno 719 in Germaniam
profectus est ad fidem prædicandam, in quo ministerio magnos collegit fructus.
Episcopus consecratus, Ecclesiam Moguntinam (Mainz) rexit, socios sibi
adscivit, quorum opera plures fundavit vel instauravit Ecclesias in Bavaria,
Thuringia et Franconia, concilia etiam celebrans et leges promulgans. Dum
Frisones evangelizabat, ab ethnicis occisus est anno 754, eiusque corpus in
monasterio Fuldensi depositum est.
Inleiding
Bonifatius, geboren omstreeks
673 in Wessex (Engeland) en monnik van de abdij van Exeter, kwam in 716 als
missionaris naar het vasteland en verkondigde er het geloof onder de Friezen en
in een groot deel van het tegenwoordige Duitsland. Zijn werkzaamheid vond
erkenning bij het hoogste kerkelijke gezag te Rome, dat hem achtereenvolgens
tot bisschop, aartsbisschop en pauselijk legaat verhief. Na de dood van
Willibrord had Bonifatius gedurende enige tijd
de zorg voor diens missiegebied. Hij was de stichter van het bisdom
Mainz en van de abdij van Fulda. Hij riep verschillende gewestelijke concilies
bijeen en vaardigde vele bepalingen uit
om het kerkelijk leven in de pas bekeerde streken te regelen. Op een
missiereis door Friesland werd hij op 5 juni 754 bij Dokkum door de heidenen
vermoord, samen met zijn hulpbisschop Eobanus, de priester Athalarius en
vijftig andere christenen. Hun relieken werden aanvankelijk naar Utrecht
overgebracht. Bonifatius ligt begraven in de dom van Fulda. Hij wordt vereerd
als de apostel van Friesland en Duitsland.
Lectio altera
Ex Epístolis sancti
Bonifátii epíscopi et mártyris
(Ep. 78: MGH, Epistolæ, 3, 352. 354)
Tweede lezing
Uit een brief van de heilige martelaar Bonifatius,
bisschop van Mainz († 754)
Een bezorgde herder die waakt over de kudde van Christus.
De kerk vaart als een groot schip over de wereldzee.
Zij wordt in dit leven gebeukt door allerlei golven van beproevingen. Wij mogen
haar daarom niet verlaten, maar moeten haar leiden.
Als voorbeeld hiervoor hebben wij de vaders uit het
verleden: Clemens, Cornelius en vele anderen te Rome, Cyprianus te Carthago,
Athanasius te Alexandrië, die allen onder een heidens bewind het schip van
Christus, zijn geliefde bruid de kerk, hebben bestuurd door hun onderricht, hun
verdediging, hun inspanning en hun volharding tot het martelaarschap toe.
Zulke overwegingen maken mij bevreesd. ‘Angst en beven
grijpen mij aan, huivering gaat over mijn lichaam en de duisternis van mijn
zonden overweldigt mij’ (Ps. 55 (54), 6.5). Ik had wel het eenmaal
aanvaarde bestuur over de kerk van mij willen afschuiven, als ik daartoe maar
voorbeelden van de Vaders gevonden had of instemmende woorden in de heilige
Schrift.
Zo
liggen de feiten. Men kan de waarheid geweld aandoen, maar men kan haar niet
overmeesteren en misleiden. Mijn vermoeide geest neemt daarom zijn toevlucht
tot Hem, die door Salomo gezegd heeft: ‘Vertrouw op de Heer met heel uw hart en
verlaat u niet op uw eigen inzicht. Denk aan Hem op al uw wegen en Hij zal uw
paden effenen’ (Spr. 3, 5-6). Verder: ‘De naam van de Heer is een
machtige toren. De rechtvaardige snelt erheen en is in veiligheid’ (Spr. 18,
10).
Laten wij partij kiezen voor de gerechtigheid en ons
voorbereiden op de beproeving. Wij moeten vertrouwen op de steun van onze God
en tot Hem bidden: ‘Heer, de toevlucht voor ons waart Gij, geslacht na
geslacht’ (Ps. 90 (89), 1).
Vertrouwen wij op Hem, die ons deze plicht heeft
opgelegd. En wat wijzelf niet kunnen dragen, zullen wij dragen door Hem, die
almachtig is en zegt: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Mt. 11, 30).
Laten wij de strijd opnemen op de dag van de Heer, want
‘dagen van nood en benauwenis’ (Sef. 1, 15) zijn op ons neergekomen.
Laten wij als God het wil ‘sterven voor de heilige wetten’ (2 Makk. 6, 28)
van onze vaderen om met hen het eeuwig erfdeel te mogen ontvangen.
Wij willen ons niet gedragen als een hond die niet
blaft, als een zwijgende toeschouwer, als een huurling die vlucht voor de wolf,
maar als een bezorgde herder die waakt over de kudde van Christus, die het hele
plan van God verkondigt aan jong en oud, aan arm en rijk, aan alle rangen en
leeftijden, voor zover God het ons mogelijk maakt, ‘te pas en te onpas’ (2
Tim. 4, 2), zoals de heilige Gregorius dat in zijn Pastorale Regel
beschreven heeft.