vrijdag 4 juni 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Die 5 iunii / 5 juni S. Bonifatii, Episcopi et Martyris. Een bezorgde herder die waakt over de kudde van Christus



Introductio

In Anglia natus est circa annum 673; monasticam vitam professus in monasterio Exeterensi, anno 719 in Germaniam profectus est ad fidem prædicandam, in quo ministerio magnos collegit fructus. Episcopus consecratus, Ecclesiam Moguntinam (Mainz) rexit, socios sibi adscivit, quorum opera plures fundavit vel instauravit Ecclesias in Bavaria, Thuringia et Franconia, concilia etiam celebrans et leges promulgans. Dum Frisones evangelizabat, ab ethnicis occisus est anno 754, eiusque corpus in monasterio Fuldensi depositum est.

Inleiding
Bonifatius, geboren omstreeks 673 in Wessex (Engeland) en monnik van de abdij van Exeter, kwam in 716 als missionaris naar het vasteland en verkondigde er het geloof onder de Friezen en in een groot deel van het tegenwoordige Duitsland. Zijn werkzaamheid vond erkenning bij het hoogste kerkelijke gezag te Rome, dat hem achtereenvolgens tot bisschop, aartsbisschop en pauselijk legaat verhief. Na de dood van Willibrord had Bonifatius gedurende enige tijd  de zorg voor diens missiegebied. Hij was de stichter van het bisdom Mainz en van de abdij van Fulda. Hij riep verschillende gewestelijke concilies bijeen en vaardigde vele bepalingen uit  om het kerkelijk leven in de pas bekeerde streken te regelen. Op een missiereis door Friesland werd hij op 5 juni 754 bij Dokkum door de heidenen vermoord, samen met zijn hulpbisschop Eobanus, de priester Athalarius en vijftig andere christenen. Hun relieken werden aanvankelijk naar Utrecht overgebracht. Bonifatius ligt begraven in de dom van Fulda. Hij wordt vereerd als de apostel van Friesland en Duitsland.

Lectio altera

Ex Epístolis sancti Bonifátii epíscopi et mártyris
(Ep. 78: MGH, Epistolæ, 3, 352. 354)

Tweede lezing

Uit een brief van de heilige martelaar Bonifatius, bisschop van Mainz († 754)
Een bezorgde herder die waakt over de kudde van Christus.
De kerk vaart als een groot schip over de wereldzee. Zij wordt in dit leven gebeukt door allerlei golven van beproevingen. Wij mogen haar daarom niet verlaten, maar moeten haar leiden.

Als voorbeeld hiervoor hebben wij de vaders uit het verleden: Clemens, Cornelius en vele anderen te Rome, Cyprianus te Carthago, Athanasius te Alexandrië, die allen onder een heidens bewind het schip van Christus, zijn geliefde bruid de kerk, hebben bestuurd door hun onderricht, hun verdediging, hun inspanning en hun volharding tot het martelaarschap toe.

Zulke overwegingen maken mij bevreesd. ‘Angst en beven grijpen mij aan, huivering gaat over mijn lichaam en de duisternis van mijn zonden overweldigt mij’ (Ps. 55 (54), 6.5). Ik had wel het eenmaal aanvaarde bestuur over de kerk van mij willen afschuiven, als ik daartoe maar voorbeelden van de Vaders gevonden had of instemmende woorden in de heilige Schrift.

Zo liggen de feiten. Men kan de waarheid geweld aandoen, maar men kan haar niet overmeesteren en misleiden. Mijn vermoeide geest neemt daarom zijn toevlucht tot Hem, die door Salomo gezegd heeft: ‘Vertrouw op de Heer met heel uw hart en verlaat u niet op uw eigen inzicht. Denk aan Hem op al uw wegen en Hij zal uw paden effenen’ (Spr. 3, 5-6). Verder: ‘De naam van de Heer is een machtige toren. De rechtvaardige snelt erheen en is in veiligheid’ (Spr. 18, 10).
Laten wij partij kiezen voor de gerechtigheid en ons voorbereiden op de beproeving. Wij moeten vertrouwen op de steun van onze God en tot Hem bidden: ‘Heer, de toevlucht voor ons waart Gij, geslacht na geslacht’ (Ps. 90 (89), 1).

Vertrouwen wij op Hem, die ons deze plicht heeft opgelegd. En wat wijzelf niet kunnen dragen, zullen wij dragen door Hem, die almachtig is en zegt: ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Mt. 11, 30).

Laten wij de strijd opnemen op de dag van de Heer, want ‘dagen van nood en benauwenis’ (Sef. 1, 15) zijn op ons neergekomen. Laten wij als God het wil ‘sterven voor de heilige wetten’ (2 Makk. 6, 28) van onze vaderen om met hen het eeuwig erfdeel te mogen ontvangen.

Wij willen ons niet gedragen als een hond die niet blaft, als een zwijgende toeschouwer, als een huurling die vlucht voor de wolf, maar als een bezorgde herder die waakt over de kudde van Christus, die het hele plan van God verkondigt aan jong en oud, aan arm en rijk, aan alle rangen en leeftijden, voor zover God het ons mogelijk maakt, ‘te pas en te onpas’ (2 Tim. 4, 2), zoals de heilige Gregorius dat in zijn Pastorale Regel beschreven heeft.