zaterdag 19 juni 2021

Lectio divina Lezingendienst 12e zondag door het jaar - Men moet niet alleen met woorden bidden, maar ook met daden.


Uit de verhandeling van de heilige martelaar Cyprianus, bisschop van Carthago (†258), over het gebed des Heren

Men moet niet alleen met woorden bidden, maar ook met daden.

Vindt u het verwonderlijk, geliefde broeders en zusters, dat het onze vader zo kort is? En dan heeft onze Meester ook nog alles wat wij kunnen bidden, in deze korte maar heilzame zinnen samengebracht! De profeet Jesaja heeft hierover al gesproken toen hij, vervuld van de heilige Geest, over de majesteit en de goedheid van God zei: dit is een volmaakt woord dat in het kort alle gerechtigheid bevat; op de gehele aarde zal God dit korte woord tot vervulling brengen (vgl. Jes. 10, 22b. 23). En inderdaad, toen het woord van God in onze Heer Jezus Christus voor alle mensen is gekomen - voor beide geslachten, alle generaties, geleerden en ongeletterden - heeft Hij al zijn leringen en geboden in weinig woorden samengevat, opdat het geheugen van de geloofsleerlingen niet te zeer zou worden belast en zij zouden kunnen leren wat voor een eenvoudig geloof nodig is.

Op deze wijze heeft hij in het kort uitgesproken wat het geheim van het eeuwig leven is: ‘Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus’ (Joh. 17, 3). En zo heeft Hij ook de eerste en grootste geboden uit de wet en de profeten bijeengebracht: ‘Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer’ (Mc. 12, 29), en: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de wet en de profeten’ (Mt. 22, 37-40); en tenslotte: ‘Alles wat gij wilt dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen. Dat is de wet en de profeten’ (Mt. 7, 12).

God heeft ons niet alleen met zijn woord maar ook met zijn voorbeeld geleerd hoe te bidden. Hij bad zeer dikwijls, zoals er geschreven staat: ‘Hij trok zich telkens terug in de eenzaamheid om te bidden’ (Lc. 5, 16), en: ‘Hij ging naar het gebergte om te bidden en bracht de nacht door in gebed tot God’ (Lc. 6, 12). Daarmee toonde Hij ons wat ook wij moeten doen.

De Heer bad niet voor zichzelf - wat zou Hij, zondeloze, voor zich moeten vragen? - maar voor onze zonden, zoals Hij tot Petrus heeft gezegd: ‘De satan heeft geëist u te ziften als tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken’ (Lc. 22, 31-32). En later heeft Hij voor alle mensen tot de Vader gebeden: ‘Niet voor hen alleen bid Ik, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één mogen zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn’ (Joh. 17, 20-21).

Hoe goed en barmhartig is God! Niet alleen verlost Hij ons door zijn bloed, maar Hij bidt bovendien ook voor ons heil. Ziet toch hoezeer Hij verlangt dat, evenals de Vader en de Zoon één zijn, ook wij in hun eenheid blijven.