Lectio altera
Ex
Tractátu sancti Cypriáni epíscopi et mártyris De domínica oratióne
(Nn.
4-6: CSEL 3, 268-270)
Tweede lezing
Uit de verhandeling van de heilige martelaar
Cyprianus, bisschop van Carthago (†258), over het gebed des Heren
(Nn. 4-6: CSEL 3, 268-270)
Het
gebed moge uit een nederig hart voortkomen.
Wanneer wij bidden, staan we voor Gods aangezicht. Daarom moeten we
proberen rustig en eerbiedig te spreken en ook in onze houding God te behagen.
Wie het aan ontzag ontbreekt, bidt druk en luid; wie eerbied heeft, kalm en
bescheiden.
De Heer heeft ons geleerd te bidden op afgezonderde en verborgen plaatsen,
in onze binnenkamers. Wij geloven dat God overal is, allen hoort en ziet, en in
zijn volle majesteit zelfs op afgelegen en verborgen plaatsen komt. Er staat
immers geschreven: ‘Ik ben geen God op één plaats, overal ben ik God. Nergens kan
een mens zich verbergen zonder dat Ik hem zie. Hemel en aarde zijn vol van Mij’
(Jer 23, 23-24), en elders: ‘Overal
geven Gods ogen acht op kwaden en goeden’ (Spr 15, 3).
Ook wanneer wij als broeders en zusters samenkomen om met Gods priester het
goddelijk offer te vieren, behoren wij ons eerbiedig en bescheiden te gedragen
en niet te bidden met een ordeloze of galmende woordenstroom.
God luistert niet naar onze woorden maar naar ons hart. Men behoeft Hem
niet luid toe te spreken, want Hij ziet en doorgrondt onze gedachten. Daarom
kon de Heer zeggen: ‘Waarom denkt gij kwaad bij uzelf?’ (Mt 9, 4), en: ‘Alle
Kerken zullen weten dat Ik het ben die nieren en harten doorgrondt’ (Apok 2,
23a).
Wij zien in het eerste boek Koningen dat Hanna die een beeld van de Kerk
is, dit alles in acht neemt. Zij brengt haar verlangen niet met luide woorden
bij God, maar bidt in het geheim van haar hart, stil en zonder woorden. Wat zij
bad, bleef verborgen, maar haar geloof was duidelijk. Zij sprak niet met haar
stem maar met haar hart, wetend dat God haar hoorde, en verkreeg wat zij wenste
omdat zij het in geloof had gevraagd. De heilige Schrift vertelt het met deze
woorden: ‘Zij sprak in haar binnenste, haar lippen bewogen, maar haar stem was
niet hoorbaar en toch heeft God haar verhoord’ (1 Sam 1, 13). In een van de
psalmen staat: spreekt in uw hart en zwijgt (vgl. Ps 4, 5b). De heilige Geest
leert hetzelfde ook door bemiddeling van de profeet: in de geest moet men U
aanbidden, Heer (vgl. Bar 6, 5b).
Wie bidden wil, geliefde broeders en zusters, moet bedenken hoe de
tollenaar bad, toen hij tegelijk met een Farizeeër in de tempel was (vgl. Lc.
18, 9-14). Terwijl deze met zichzelf ingenomen was, hief de tollenaar zijn ogen
en handen beschroomd ten hemel en klopte zich op de borst, beleed de daar
verborgen zonden en smeekte Gods barmhartigheid af. Hij hoopte niet zijn heil
te verkrijgen, omdat hij onschuldig zou zijn - niemand is immers onschuldig -
maar beleed nederig zijn zonden, en Hij die de nederigen genade schenkt,
verhoorde zijn gebed.