"Het koor is een aan God de Heer en aan de heilige Engelen gewijde plaats, waar de eredienst wordt gehouden in het bijzijn van de geestelijken die eerbiedig en ingetogen psalmodiëren. Zoals de Engelen in de hemel, zo zijn in het koor de kloosterlingen. Het is de taak van de Engelen om altijd God te loven en het is het werk van de kloosterlingen om met een opmerkzaam gemoed te psalmodiëren en te bidden. Dus moet u in het koor oplettend zijn bij het zingen alsof u te midden van de Engelen stond. Roep uw geliefde Heer voor uw geest, liggend in de kribbe, hangend aan het kruis of zittend in de hemel aan de rechterhand van de Vader, als stond u in Zijn aanwezigheid te zingen. Hij moet in uw hart en op uw lippen zijn, opdat u in staat bent hardop en duidelijk de heilige woorden uit te spreken als uitdrukking van de eredienst.
Plaats Jezus aan uw rechterkant en Maria aan uw linker en alle Heiligen rondom hen. Al uw medezusters zijn voor u als Engelen van God met wie u hier op aarde nu psalmen zingt; met hen hoopt u ook in de hemel eens te zingen. Een heilige levenswandel en een zuiver geweten vinden behagen in goddelijke dingen. Een onbestendig en lauw mens psalmodieert slaperig en met misnoegen. Wanneer u de traagheid hebt overwonnen en uw hart tegen overdrijving bedwingt, bereidt u uw weg tot ingekeerdheid en daarna zult u zich voor altijd verheugen. Veel zorgen verstikken het woord van God, en uitgebreid praten veroorzaakt het afdwalen van de gedachten. Wat de mens vóór het gebed heeft gedaan komt tijdens het gebed weer gemakkelijk in hem op. De vijand benadert u om geen andere reden dan om onkruid te zaaien. Een ingetogen bidder maakt echter zijn opwachting bij God alsof hij naar de hemel was overgeplaatst of verheven".
Uit Thomas a Kempis "De disciplina claustralium"