Festum
Introductio
Thomas inter Apostolos agnoscitur præcipue ob eius
incredulitatem, quæ evanuit coram Christo resuscitato; et sic fidem paschalem
Ecclesiæ proclamavit: «Dominus meus et Deus meus!». Nihil certi scitur de eius
vita, præter indicia quæ in Evangelio habentur. Apostolus Indicos populos
evangelizasse fertur. A sæculo VI celebratio translationis eius corporis die 3
iulii Edessæ memoratur.
Lectio altera
Ex Homilíis
sancti Gregórii Magni papæ in Evangélia
(Hom. 26, 7-9: PL 76, 1201-1202)
Inleiding
Van de apostel Thomas is
vooral bekend dat zijn weigering om te geloven in Christus’ Verrijzenis omsloeg
in de belijdenis ‘Mijn Heer en mijn God’, toen hij getuige was van een
verschijning van de Verrezene. Met deze woorden drukte hij het geloof van de Kerk
uit dat hij heel zijn verdere leven zou verkondigen. Volgens een bepaalde
overlevering zou hij het Evangelie gepredikt hebben in India. In feite weten we
echter met zekerheid niets dan hetgeen in de heilige Schrift van hem wordt
gezegd. Reeds in de 6e eeuw werd de overbrenging van zijn stoffelijke resten jaarlijks op deze datum
gevierd in de kerk van Edessa.
Tweede lezing
Uit een homilie van de heilige paus Gregorius de Grote
(† 604) over het evangelie
(Hom. 26, 7-9: PL 76, 1201-1202)
Mijn Heer en mijn God
‘Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was
niet bij hen, toen Jezus kwam’ (Joh. 20, 24). Deze ene leerling was
afwezig; bij zijn terugkeer hoorde Tomas wat er gebeurd was, maar weigerde hij
te geloven wat hij hoorde. Opnieuw kwam de Heer: Hij bood de ongelovige
leerling zijn zijde aan om ze te betasten, Hij toonde zijn handen en de
littekens van zijn wonden. Zo genas Christus de wonde van het ongeloof bij
Tomas. Wat valt hierbij op, geliefde broeders en zusters? Denkt u dat het
toeval was dat deze uitverkoren leerling eerst afwezig was, daarna bij zijn
komst hoorde wat gebeurd was, twijfelde aan wat hij hoorde, om zijn twijfel
mocht betasten en door dit tasten geloofde?
Neen, dit is geen toeval, God zelf heeft het zo
gewild. Want God was zo mild dat Hij op wonderbaarlijke wijze ervoor zorgde dat
deze twijfelende leerling, toen hij in zijn Meester de wonden van het lichaam
betastte, in ons de wonden van het ongeloof genas. Het ongeloof van Tomas is
voor ons nuttiger geweest dan het geloof van de gelovige leerlingen: terwijl
Tomas al tastend weer tot het geloof gebracht wordt, wordt onze geest, onder
uitbanning van alle twijfel, in het geloof bevestigd. Want zo werd de
twijfelende en tastende leerling getuige van de werkelijkheid van de verrijzenis.
Hij
tastte en riep uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’ Toen zei Jezus tot hem: ‘Omdat ge
Mij gezien hebt, gelooft ge?’ (Joh. 20, 28). De brief aan de Hebreeën
zegt: ‘Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van
de werkelijkheid van onzichtbare dingen’ (11, 1). Hieruit blijkt inderdaad dat
het geloof een overtuiging is aangaande dingen die niet zichtbaar kunnen zijn.
Immers, wat zichtbaar is, gelooft men niet, maar erkent men. Dus als Tomas zag
terwijl hij betastte, waarom wordt hem dan gezegd: ‘Omdat ge Mij gezien hebt,
gelooft ge?’ Omdat hij iets anders geloofde dan wat hij zag. Een sterfelijke
mens kan God immers niet zien. Tomas zag dus een mens en beleed God door te
zeggen: ‘Mijn Heer en mijn God!’ Al ziende geloofde hij dus; terwijl hij een
echte mens aanschouwde, verkondigde hij met luide stem de God die hij niet kon
zien.
Veel vreugde bereidt ons wat nu volgt: ‘Zalig die niet
gezien en toch geloofd hebben’ (Joh. 20, 29). Deze uitspraak slaat
immers speciaal op ons, omdat wij Hem die wij niet in het vlees zien, toch in
de geest vasthouden. Dit slaat op ons, als wij ons geloof door daden laten
volgen. Want een echt geloof heeft hij die zijn geloof in concrete daden
beleeft. Daarentegen zegt Paulus over hen die het geloof slechts in woorden
handhaven: ‘Zij beweren God te kennen, maar verloochenen Hem met de daad’ (Tit.
1, 16). Daarom zegt Jakobus: ‘Het geloof zonder de daad is waardeloos’ (Jak.
2, 20).