Lectio altera
Ex Epístola
sancti Cleméntis papæ Primi ad Corínthios
(Nn.
50, 1 — 51, 3; 55, 1-4: Funk 1, 125-127. 129)
Tweede lezing
Uit de Brief van de H.
Clemens I, paus, aan de Korinthiërs
(Nn.
50, 1 — 51, 3; 55, 1-4: Funk 1, 125-127. 129)
Zalig zijn wij als wij de
voorschriften van de Heer in de eenheid der liefde vervuld hebben
Ge
ziet, mijn geliefden, hoe groot en bewonderenswaardig de liefde is, en dat men
haar volmaaktheid niet kan beschrijven. Wie is waardig in haar bevonden te
worden dan zij alleen, die God daar waardig voor achtte? Bidden en smeken wij
daarom zijn barmhartigheid af, dat wij in de liefde bevonden worden zonder
enige menselijke neiging, onberispelijk. Alle geslachten van Adam af tot op
onze tijd zijn verdwenen, zij echter, die door Gods genade in de liefde
volmaakt zijn geworden zullen hun plaats krijgen onder de vromen en bij de
verschijning van Christus’ Rijk bekend gemaakt worden. Want er staat
geschreven: Treedt uw woonvertrek binnen, verberg u nog een korte tijd tot mijn
gramschap voorbij is: Ik zal Mij uw goede dagen herinneren en u opwekken uit uw
graven.
Zalig
zijn wij, mijn geliefden, als wij de voorschriften van de Heer in de eenheid
van de liefde hebben volbracht, opdat door de liefde onze zonden worden vergeven.
Want er staat geschreven: Gelukkig hij, wier misdaden zijn vergeven, wier
zonden zijn bedekt; gelukkig de mens, aan wie Jahweh geen zonde meer zal aanrekenen in wiens geest
geen onoprechtheid meer woont. Deze zaligspreking slaat op hen die door middel
van Onze Heer Jezus Christus door God zijn uitverkoren; aan Wie de glorie is in
de eeuwen der eeuwen. Amen.
Laten wij dan
voor alles, wat wij misdaan hebben, verleid door één van de dienaren van de
Tegenstander (de duivel), vergiffenis vragen. Maar zij, die de aanstokers zijn
geweest van de opstand en de onenigheid, moeten weer het oog richten op de
gemeenschappelijke hoop. Want zij, die in vreze en liefde hun leven
doorbrengen, willen liever dan hun naaste kwellingen ondergaan, en willen
liever zelf worden gesmaad dan dat er een smaad komt over die eensgezindheid,
die ons schoon en juist overgeleverd is. Want het is voor de mens beter zijn
zonden te belijden dan zijn gemoed te verharden.
Wie is er
onder u edelmoedig, wie barmhartig, wie vol liefde? Laat hem dan zeggen: ‘Als
er om mij opstandigheid is ontstaan of tweedracht of scheuring, ga ik weg
waarheen ge maar wilt, en doe ik wat de gemeenschap verlangt; als maar de kudde
van Christus in vrede moge leven met de aangestelde priesters’. Wie dat doet,
zal zich een grote glorie verwerven in Christus, en iedere plaats zal hem
gaarne ontvangen. Aan de Heer behoort de
aarde met wat ze bevat. Zo doen en zo zullen degenen doen, die een
goddelijk leven leiden, waarover zij nooit spijt zullen hebben.