Sint
Augustinus:
Christus, de Weg
naar het licht, de waarheid en het leven
De
Heer zegt in het kort: Ik ben het Licht
van de wereld. Wie Mij volgt wandelt niet in de duisternis, maar zal het licht
van het leven hebben. Uit deze woorden blijkt, dat wat Hij bevolen heeft
iets anders is dan wat Hij beloofd heeft. Laten wij daarom doen wat Hij bevolen
heeft, om niet brutaalweg te verlangen wat Hij beloofd heeft en om niet in het
oordeel tegen ons te horen zeggen: Ge hebt toch zeker wel gedaan, wat Ik
bevolen heb, om nu te vragen, wat Ik beloofd heb? – Wat hebt Gij dan bevolen,
heer, onze God? – En Hij zegt u: Dat gij Mij zoudt volgen. Ge hebt gevraagd
naar een raad voor het leven. Voor welk leven anders dan waarover gezegd is: Bij U is de bron van het leven?
Welnu,
laten we dit dan doen en de Heer volgen. Laten we de boeien losmaken waardoor
we belet worden Hem te volgen. En wie is in staat zulke knopen los te maken,
tenzij Hij helpt, tot Wie gezegd is: Gij
hebt mijn boeien verbroken? En over Wie een andere psalm zegt: De Heer maakt de geboeiden los, de Heer
richt neergeslagenen op.
En
wat volgen die bevrijden of opgerichten anders dan het Licht, waarover zij
horen: Ik ben het Licht der wereld. Wie
Mij volgt, wandelt niet in de duisternis? Want de Heer schenkt licht aan de
blinden. Laten we ons dus nu laten verlichten, broeders, omdat wij de oogzalf
bezitten van het geloof. Want Hij ging ons voor, wiens speeksel met aarde werd
vermengd, waarmee de blindgeborene gezalfd werd. Ook wij zijn door afstamming
van Adam blind geboren en hebben zijn licht nodig. Hij mengde zijn speeksel met
aarde: Het Woord is vlees geworden en
heeft onder ons gewoond. Hij mengde zijn speeksel met aarde; zo werd
voorspeld: Waarheid is uit de aarde
ontsproten. Zelf zegt Hij evenwel: : Ik
ben de Weg, de Waarheid en het Leven.
Wij
zullen de waarheid genieten, als we Hem van aangezicht tot aangezicht zullen
zien, want ook dat wordt ons beloofd. Wie toch zou op iets durven hopen, wat
God zich niet verwaardigde te beloven of te geven? We zullen Hem zien van
aangezicht tot aangezicht. De Apostel zegt:
Nu ken ik ten dele, door een
spiegel en onduidelijk, dan echter van aangezicht tot aangezicht. En de
Apostel Johannes in zijn Brief: Geliefden,
nu reeds zijn wij kinderen van God, en wat wij zullen zijn, is nog niet
geopenbaard. Maar wij weten, dat wanneer Hij zich openbaart, wij aan Hem gelijk
zullen zijn, omdat wij hem zullen zien zoals Hij is. Dat is de grote
belofte.
Als
ge bemint, broeders, volg Hem dan. Ik bemin, zegt ge, maar langs welke weg moet
ik hem volgen?> Als uw Heer en God u gezegd had: Ik ben de waarheid en het
leven, dan zoudt ge, als ge naar de waarheid zoudt verlangen en het leven
begeren, zeker naar de weg zoeken, waarlangs ge daartoe zoudt kunnen komen, en
ge zoudt tot u zelf zeggen: De waarheid is iets groots, iets groots ook het
leven. Wist mijn ziel maar, hoe ik die kon bemachtigen!
Ge
vraagt: Op welke manier? Luister naar Hem die allereerst zegt: Ik ben de weg. Vóór Hij u zei: Waarheen,
liet Hij er aan voorafgaan: langs welke weg? Ik ben, zegt Hij, de weg.
En waarheen ga ik langs die weg? Ik ben
én de waarheid én het leven. Eerst zegt Hij langs welke weg ge er kunt
komen, daarna waarheen ge gaat. Ik ben de weg, Ik ben de waarheid, Ik ben het
leven. Blijvend bij de Vader is Hij waarheid en leven, maar zich bekledend met
het vlees is Hij tot onze weg geworden.
Er
wordt u niet gezegd: Doe uw best de weg te vinden, om tot de waarheid en het
leven te komen; dat wordt u niet gezegd. Trage mens, sta op! De Weg zelf is tot
u gekomen en heeft u, die sliep, uit uw slaap gewekt, als Hem dat tenminste
gelukt is; sta op en wandel.
Misschien
probeert gij te lopen, maar kunt gij niet, omdat uw voeten u pijn doen. Vanwaar
komt die pijn? Omdat uw voeten misschien
door geldzucht gedreven langs oneffen wegen hebben gelopen? Maar het Woord Gods
heeft ook kreupelen genezen. Zie, zegt ge: ik heb gezonde voeten, maar ik zie
de weg niet. Maar Hij heeft ook blinden het licht gegeven.
Tract. 34, 8-9: CCL
36, 315-316