De kerk schrijdt voort als de opkomende dageraad.
Omdat bij de morgenschemering of dageraad de duisternis overgaat in het licht, wordt niet ten onrechte de hele kerk van de uitverkorenen met de naam morgenschemering of dageraad aangeduid. Want terwijl de kerk uit de nacht van het ongeloof naar het licht van het geloof geleid wordt, stelt zij zich zoals de dageraad na de nacht open voor de dag met de luister van zijn hemelse helderheid. Daarom wordt ook in het Hooglied gezegd: ‘Wie rijst daar op als de dageraad?’ (Hoogl. 6, 10). De heilige kerk die verlangt naar de beloningen van het hemelse leven wordt ‘dageraad’ genoemd, omdat ze de duisternis van de zonden verlaten heeft en nu glanst door het licht van de gerechtigheid.
Wij moeten echter bij de beschouwingen over de hoedanigheid van de morgenschemering of de dageraad iets diepzinnigers overdenken. De morgenschemering of de dageraad kondigt aan dat de nacht ten einde gelopen is, maar hij toont nog niet de klaarheid van de dag in de hele volheid. Maar terwijl hij de nacht verdrijft, verwelkomt hij niettemin de dag in een mengeling van licht en duisternis. Door de profeet immers wordt tot God gezegd: ‘Geen mens is zonder schuld voor U’ (Ps. 143 (142), 2). En elders staat er geschreven: ‘Wij allen struikelen vele malen’ (Jak. 3, 2).
Vandaar dat Paulus, wanneer hij zegt: ‘De nacht loopt ten einde’, geenszins toevoegt ‘de dag is daar’, maar ‘de dag breekt aan’ (Rom. 12, 12). Want wie beweert dat na het heengaan van de nacht de dag nog niet gekomen is maar aanbreekt, toont aan dat hij zich ongetwijfeld - vóór de zon, maar na de duisternis - nog in de dageraad bevindt.
De heilige kerk van de uitverkorenen zal volop dag zijn, wanneer zij niet meer vermengd zal zijn met de schaduw van de zonde. Zij zal volop dag zijn, wanneer ze door de volmaakte gloed van het innerlijk licht zal schitteren. Vandaar ook dat deze dageraad terecht aangeduid wordt als een overgangstijd, wanneer gezegd wordt: ‘U hebt de morgen zijn plaats gewezen’ (Job 38, 12 - Vulg.). Iemand aan wie zijn plaats wordt gewezen, wordt immers inderdaad van de ene naar de andere plaats geroepen. Want wat is de plaats van de dageraad anders dan de volmaakte helderheid van de eeuwige aanschouwing? Wanneer de dageraad, daarheen geleid, aankomt, heeft hij niets meer van de duisternis van de voorbije nacht. De dageraad spande zich in om zijn plaats te bereiken toen de psalmist zei: ‘Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft, zal ik hem ooit bereiken en zijn aanschijn zien?’ (Ps. 42 (41), 3). De dageraad haastte zich naar die plaats die hij kende, toen Paulus zei dat hij verlangde te sterven en met Christus te zijn. En elders zegt hij: ‘Voor mij is leven Christus en sterven winst’ (Fil. 1, 21).