vrijdag 10 juli 2020

Het horen en spreken van goede woorden

Ongetwijfeld hebt u zelf soms ook de ervaring dat een door en door bekende tekst plotseling in zijn geheel of in een enkel detail oplicht en in bijzonder reliëf komt te staan. De inhoud dringt als het ware als nieuw door. Zo werd onlangs de passage Mt 12,36-37 voorgelezen en met name de verzen 36 en 37 trokken de aandacht:  "Ik zeg u: Van ieder onnut woord dat de mensen spreken, zullen zij rekenschap moeten afleggen op de dag van het oordeel, want naar uw woorden zult gij veroordeeld worden". (Let op: niet geoordeeld, maar veroordeeld!)

Na dit ernstig woord van Jezus is het goed te begrijpen de H. Jacobus in zijn Brief zegt langzaam (dit is bedachtzaam) te spreken (Jac 1,19) en in Jac 3,1-12 uitgebreid terugkomt op de zonden van de tong.

Thomas a Kempis is jaren lang novicenmeester geweest en heeft zijn lessen en onderrichtingen opgeschreven. De Navolging leert dat hij met een grote zekerheid slechts over wezenlijke zaken spreekt, die het existentiële niveau van het leven raken waar de levensbeslissingen worden genomen. Zijn eenvoudige, pakkende en transparante taal kent bijna geen weerga. Tot op de dag van vandaag zijn zijn woorden van algemeen geldende betekenis.

Met zijn instructie “Van goeden woerden to horen ende die to spreken”, opgeschreven in 1456, kunnen we mogelijk ons voordeel doen.

“Onse lieue here ihesus xps [christus] secht. Salich sijn sy die dat woert godes horen, ende dat bewaren. Nu merct dat hier na volghet.

Een goet woert, is loues (laudis, lof) weert.
Een ydel woert, is beter ghesweghen.
Een  ootmoedich woert, dat stychtet meest.
Een sacht woert, brect den toern.
Een hart woert, verstuert die herten.
Een bescheiden woert, gheuet (geeft) verstandenisse.
Een zuet godlic woert, maket vroude (vreugde).
Een troestlic woert, is goldes weert.
Een wijslic woert, is seer nut in synre tijt.
Een haestich woert, veriaghet die vrende (vrienden).
Een loes (loos) woert, is schande weert.
Een waerachtich woert, is eren weerdich.
Een dienstich woert, is danckes weert.
Een voersienich woert, is seer kostel, ende allen menschen noet, die onbegrepen wil wesen in sinen leu(v)en.
Dat moet een seer goet stichtich woert wesen, dat een swighen sal verbeteren.
Beter is ghesweghen, dan ghekeu(v)en.
Allen woerden en sal men nyet ghelou(v)en, noch oec voert segghen.
Swighen ende lyden, maket vrede ende doet verbliden.
Also langhe als ghileu(v)et, so seldi  leren lyden, luttel spreken, vake beden, die crancken draghen, den quaden wyken.
Luttel onder wyndens (ondervinding), maket vele vredes.
Ghene hoecheit sueken, noch eer begheren, is die rechte wech ten ewighen leuen.
Set uwen troest ende hope in gode alleen, west oetmodich ende barmhertich totten armen int ghemeen.
Doet na godes raet, ende schouwet die quade paede, so seldi gode wel behaghen, ende des viants stricke ontgaen, mitter hulpe godes in doe(eu)chden wassen, ende vast van bynnen staen.
So edel is die doeghet (deugd) ende en goet heilich leuen, dattet gaet bouen alle schoenheit ende rijcheit, ende starcheit (sterkte), ende verdient sekerlike dat ewighe leuen.
Die doeghet verwint alle boesheit, ende ydelheit der werelt, si wederstaet des viants becoringhe, ende dwinghet dat crancke licham te volghen der reden ende den heilighen gheist.
God moet ons alle gader in doechden stercken, ende voer alle sunden behoeden, dat wi na desen sterfliken leuen weerdich werden te comen in dat ewighe leuen. Amen.
In allen noden ende stonden, in allen beghinne ende eynde, so come ons te hulpe die heilighe moder gods Maria, mit ihesus horen (haar) lyeue kynde. Amen”.

Dit en andere tractaten in: Michael Pohl, Thomæ Hemerken a Kempis, Opera Omnia, Freiburg, 1904