zondag 29 januari 2017

Laat ons bidden… Voor de vervolgde christenen in Syrië


 Laten wij op de gedachtenisviering van de Heilige Afraätes de Syriër, die leefde in een monasterium in de nabijheid van Mosoel, de Heer bidden voor de vervolgde christenen van dat land,waar nog altijd eeen sterke christelijke traditie bestaat. Opdat de Heer onze broeders de kracht mag geven moedig hun geloof te belijden en hen die vanwege hun trouw aan Christus zijn gestorven mag belonen met de eeuwige heerlijkheid.
Door de voorspraak van de heilige Afraates: Heer, ontferm U over hen.
Martyrologium Romanum

Te Antiochië in Syrië de heilige Afraätes, kluizenaar, die in Perzië werd geboren en opgeleid en die in het voetspoor van de wijzen naar Bethlehem, zich bekeerde tot de Heer, naar Edessa ging en zich terugtrok in een huisje buiten de muren. Tenslotte verdedigde hij te Antiochië doorzijn prediking en geschriften het katholieke geloof tegen de arianen (ca 378).

Overweging vierde zondag door het jaar


Sefanja 2,3 en 3,12-13
1 Korintiërs 1,26-31
Matteüs 5,1-12
 
 We leven in een tijd waarin grenzen niet meer lijken te bestaan en waarin geheimen open en bloot op straat komen te liggen. Door de moderne communicatie middelen stort de wereld met al haar onrust als een vloedgolf bij ons naar binnen en nestelt zich in onze harten en hoofden. Niets is meer heilig, niets is meer veilig. In al die onrust is het samenkomen hier als het ware een kleine oase waar we luisterend naar Gods woord weer op verhaal en op adem kunnen komen. Want zijn woorden zijn een lamp voor onze voeten en een kracht die ons bevrijdt van drukkende zorgen en ons gelukkig maakt.
Van zondag tot zondag gaan we al lezend en luisterend door het evangelie van Matteüs. Het gebeurt zo gezegd hortend en stotend, telkens krijgen we kleine porties voorgeschoteld waardoor we het zicht op het geheel verliezen. Matteüs heeft zijn evangelie niet geschreven als een verzameling losse verhaaltjes en anekdotes maar als een symfonie met een eenheid van thema’s, melodie en toonsoort. In de hoofdstukken 1-4 waaruit wij in de Kerst- en Driekoningentijd brokstukken hebben horen voorlezen, wordt Jezus geschetst als de zoon van Abraham, de zoon van David, kind van Gods heilsplan en van koninklijke allure (1,1). Hij is de Emmanuel, de God met ons (1,23), de herder die Israël als volk van God zal weiden (2,6). Evenals Mozes wordt Jezus bedreigd door een wrede overheerser en wordt hij uit Egypte weggeroepen om zijn rol van bevrijder op zich te nemen. Ondergedompeld in het water van de Jordaan beleeft Hij de Uittocht van het Joodse volk en weer oprijzend verneemt Hij de stem uit de hemel die Hem aanwijst als de geliefde Zoon, als het licht voor hen die in duisternis leven.
De eerste vier hoofdstukken van het evangelie vormen dus de basis van wat volgt: de hoofdstukken 5 tot en met 9, die worden omsloten door een raamwerk waarin Matteüs ons meldt dat Jezus al prekend en al helend door Galilea trekt (4,23-25 en 9,35-38). Welnu, genoemde hoofdstukken bevatten enerzijds de Bergrede (5-7) die de inhoud bevat van Jezus’ leer en onderricht, en anderzijds het verslag van de genezende kracht die van hem uitging (8-9). Jezus was zijn prediking begonnen met de aankondiging van het ophanden zijnde Koninkrijk van God. Dat koninkrijk is geen statisch gegeven uit een ver verleden, een verwaarloosbaar feit uit een geschiedenisboek, maar een dynamische werkelijkheid die onder ons plaats vindt: Gods aanwezigheid in ons bestaan hier en nu.
De berg die Jezus bestijgt, is als het ware de lessenaar waarop een leraar plaats neemt om vanuit een verheven positie zijn leerlingen te onderwijzen, of als het dak van een auto dat door een volksredenaar wordt beklommen om boven iedereen uit te steken. De berg als plaats van verkondiging verwijst natuurlijk naar de berg Horeb die Mozes besteeg om de verbondstekst en de Tien Geboden uit Gods handen aan te nemen. Bij Matteüs heeft de berg elke keer als hij genoemd wordt een meerwaarde als plek van goddelijke openbaring. En wanneer Jezus gaat zitten en zijn mond opent, zijn dat geen toevallige stijlbloempjes van de schrijver, maar uitdrukkingen die aangeven dat Jezus bevoegd is om te doceren, het gaat om zijn leergezag. Zitten wordt bij ons vaak gebruikt als in de gevangenis zitten, maar in de bijbel is het de bevoegdheid om op de stoel van Mozes plaats te nemen en anderen te onderwijzen (13,1; 24,3; ook 23,2). [In het moderne Hebreeuws is jesjiba = zitten/zitting het woord voor school / leerhuis. Zie Sirach 51,23.] En het openen van de mond is niet zo maar naar adem happen maar de bijbelse uitdrukking voor een plechtig en gezagvol gaan spreken, zoals Hanna die haar vreugdelied inzet (1 Samuel 2,1) of als Job die zijn klaagzang begint (Job 3,1-2). Jezus is het centrum van de binnencirkel van de leerlingen en van de buitencirkel van de toegestroomde volksmenigte. Let u goed op: hier zijn niet de burgerlijke autoriteiten van het land aanwezig, en evenmin de religieuze prelaten uit Jeruzalem, ook niet de mensen die het rijk hebben en in overdaad leven, nee hier zijn de armen van het land bijeen, zoals Paulus het in de tweede lezing zo mooi onder woorden brengt: al degenen die naar menselijke maatstaven niet machtig waren, niet van voorname afkomst, niets hebben op zich op te beroemen. Maar Jezus kijkt niet aan hen voorbij; Zijn zien is bewogen zijn met wie over het hoofd wordt gezien, zijn zien is zich openstellen voor wie worden buitengesloten, zijn zien is in zijn hart sluiten wie verloren lopen. Ontroering moet Hem bij het zien van al die bezitlozen hebben aangegrepen, en wanneer Hij het woord neemt, gooit Hij zijn woorden als stenen in een vijver waarvan de golven zich van binnen uit naar de buitenste randen verspreiden. Zijn woorden zijn als klaroenstoten, als donderslagen die eens op de berg Horeb klonken toen de God van Israël tot zijn volk begon te spreken. Jezus herhaalt hier negen keer: Zalig zijn jullie of misschien beter gelukkig zijn jullie. Zalig zijn jullie die niks in de melk te brokkelen hebben, zalig zijn jullie die ontroostbaar zijn, zalig zijn jullie die door dik en dun verlangen naar de ware vrede. Zaligsprekingen zijn in de Psalmen en bij de Profeten de beloften die God telkenmale doet aan degenen die hem trouw willen blijven ook al kost hun dat pijn en worden ze erom veracht en bespot. U en ik worden aangesproken als armen die afzien van rijkdom omdat we met anderen de schatten van onze wereld willen delen. We worden treurende mensen genoemd niet omdat we verdrietig zijn om het een of ander, maar omdat we pijn lijden vanwege het onrecht dat er nog altijd heerst; we worden hongerig en dorstig genoemd niet omdat we zoveel tekort komen, maar omdat we tegen alle hoop in blijven uitzien naar de voleinding van Gods plan met de mensheid.
Een architect die van gemeentewege een opdracht krijgt, maakt eerst een maquette om zo een beeld te geven van wat hem voor ogen staat. En een bouwmeester tekent eerst een schets van het paleis dat een koning voor zijn gemalin willen optrekken. Zo is de Bergrede als het ware de blauwdruk van het Koninkrijk Gods dat Jezus al lerend en prekend verkondigt. In korte en krachtige zinsneden ontvouwt hij zijn ontwerp van het nieuwe huis waarin alle Godzoekers kunnen wonen. Niet wetten en voorschriften zijn de inzet van zijn Bergrede, niet wat we allemaal doen en laten moeten, maar een negenvoudige lofprijzing van al degenen die schreeuwen dat God zal recht doen. De leerlingen en de mensen die op de helling van de berg naar Jezus luisterden, kregen een hart onder de riem gestoken. Ook wij bevinden ons onder het gehoor van Jezus, en krijgen vandaag te horen dat we gelukkige mensen zijn als we in onze kleinheid en soms ook machteloosheid hoopvol blijven omdat we bouwen op Gods woord. Zijn zaligsprekingen zijn stuk voor stuk messiaanse proclamaties die niet slechts betrekking hebben op een verre toekomst maar ons perspectief bieden op de verwezenlijking van Gods plannen hier en nu. Het zijn woorden van troost aan ons mensen in benarde tijden. We kunnen bij wijze van spreken ons geluk, onze zaligheid niet op omdat we, wijs geworden door Jezus’ woorden (1 Kor. 1,30) en door niets meer opgeschrikt, ons veilig weten bij de Heer (Sefanja). Amen.
Dr. Alfons Jaakke, pr.

Liturgy of the Hours - Psalm Prayer

Psalm Prayer

Father, as you made springs in valleys to form streams between mountains, so you made living streams of grace flow from the apostles that their teaching may bring salvation to all the nations. May we have a practical knowledge of their doctrine, be obedient to their commands, obtain remission of sins through their prayers, and finally receive the reward of eternal happiness

zaterdag 28 januari 2017

Liturgia Horarum H. Caesarius van Arles Onze redding door het kruis

S. Dali 'De Christus van de Heilige Johannes van het Kruis'.
Uit een preek van de heilige Caesarius, bisschop van Arles († 542)

Gods raadsbesluit: onze redding door het mysterie van het kruis.

Er is een vraag, broeders en zusters, die velen niet onberoerd laat; er is een gedachte die veel mensen met weinig kennis in verlegenheid brengt: waarom heeft de Heer Jezus Christus, kracht en wijsheid van de Vader, de redding van de mensheid niet door goddelijke macht, door een enkel bevel, tot stand gebracht, maar door lichamelijke vernedering en menselijke strijd? Hij had toch door zijn hemelse kracht en majesteit de duivel kunnen verslaan en de mens uit zijn greep bevrijden?
Sommigen stellen zich de vraag waarom Hij die in den beginne door zijn woord het leven heeft doen ontstaan, niet door zijn woord de dood heeft vernietigd. Waarom is het verlorene niet hersteld door dezelfde macht en majesteit die in staat was het niet-bestaande in het leven te roepen? Waarom was het nodig dat Christus onze Heer zo’n zwaar lijden op zich nam, terwijl Hij de mensheid door zijn macht kon verlossen? Waarom die menswording van Gods Zoon, zijn kindsheid, zijn toenemen in leeftijd? Waarom die smaad, dat kruis, die dood en graflegging? Waarom was dat nodig voor het herstel van de mens?
Laten wij eens zien wat het kruis betekent, hoe daaraan de zonde van de wereld wordt tenietgedaan, de dood wordt vernietigd en de duivel wordt overwonnen. Zeker, vanuit het oogpunt van gerechtigheid is het kruis niet vereist, tenzij voor zondaars, want - zoals bekend - eist zowel de wet van God als de wet van de wereld het kruis voor ter dood veroordeelde misdadigers.
Maar de duivel ging rond, bediende zich van Judas, van de heersers der aarde, van de machthebbers der joden die ten overstaan van Pilatus samenspanden tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde (vgl. Hand. 4, 26), en zo is Christus ter dood veroordeeld, onschuldig, zoals de profeet zegt in een psalm: ‘Wat heeft de rechtvaardige toch gedaan?’ (Ps. 11 (10), 3 - Vulg.) en ook: ‘Zij staan de rechtvaardige naar het leven en vonnissen de onschuldige’ (Ps. 94 (93), 27 - Vulg.).
Geduldig heeft Hij de beschimpingen en kaakslagen, de doornenkroon en de purperen mantel en alle andere bespottingen die in het evangelie vermeld worden, aanvaard. Zonder enige schuld heeft Hij dit alles verdragen en, volmaakt in geduld, heeft Hij als een schaap dat ter slachtbank wordt geleid (vgl. Hand. 8, 32), de kruisdood ondergaan. Dit alles heeft Hij willen aanvaarden, Hij die zijn tegenstanders dit onrecht kon vergelden. Als een mens zonder hulp duldde Hij hun overmacht (vgl. Ps. 88 (87), 5 - Vulg.), terwijl Hij zich met goddelijke macht had kunnen wreken. Want wanneer zij die gekomen waren om Hem gevangen te nemen, op zijn vriendelijke vraag: ‘Wie zoekt gij?’ achteruit zijn geweken (vgl. Joh. 18, 3-6) en zijn geworden als doden, wat zou er dan gebeurd zijn wanneer Hij hen met harde woorden had willen terechtwijzen?
Maar Hij brengt het mysterie van het kruis tot vervulling. Daartoe was Hij in deze wereld gekomen: door het kruis moest de schuldbrief van de zonde vernietigd worden. Het kruis was als een hengel waaraan het aas hing waarmee de vijand verschalkt werd. Zo verloor de duivel met recht en reden zijn buit.
Zie, broeders en zusters, dit is naar mijn mening de verklaring waarom onze Heer en Verlosser niet door macht maar door nederigheid, niet door geweld maar door gerechtigheid de mensheid uit de macht van de duivel heeft bevrijd. Daarom moeten wij die zonder enige verdienste van onze kant, zo grote weldaden van de goddelijke barmhartigheid hebben ontvangen, met Christus’ hulp ons uiterste best doen dat deze genade - deze grote gave van Gods liefde - ons niet tot vonnis wordt, maar tot zegen en heil.

Night Prayer - Watch over us as we sleep

Ant. Protect us, Lord, as we stay awake; watch over us as we sleep, that awake, we may keep watch with Christ, and asleep, rest in his peace.

Luke 2:29-32
Christ is the light of the nations and the glory of Israel

Lord, + now you let your servant go in peace; *
your word has been fulfilled:

my own eyes have seen the salvation *
which you have prepared in the sight of every people:

a light to reveal you to the nations *
and the glory of your people Israel.

Glory to the Father, and to the Son, *
and to the Holy Spirit:
as it was in the beginning, is now, *
and will be for ever. Amen.

Ant. Protect us, Lord, as we stay awake; watch over us as we sleep, that awake, we may keep watch with Christ, and asleep, rest in his peace.

woensdag 25 januari 2017

HYMN The King of love my shepherd is

HYMN

The King of love my shepherd is,
Whose goodness fails me never;
I nothing lack if I am his
And he is mine forever.

Where streams of living water flow,
To rest my soul he leads me;
Where fresh and fertile pastures grow,
With heav’nly food he feeds me.

Perverse and foolish I have strayed,
But he with love has sought me,
And on his shoulder gently laid,
And home rejoicing brought me.

In death’s dark vale I fear no ill,
With you, dear Lord, beside me;
Your rod and staff my comfort still,
Your cross will ever guide me.

You spread a banquet in my sight,
My head with oil anointing,
And let me taste the sweet delight
From your pure chalice flowing.

And so through all my length of days
Your goodness fails me never;
Good Shepherd, may I sing your praise
Within your house for ever.

26 januari Liturgia Horarum "Ik heb de goede strijd gestreden"

Uit een homilie van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407)
Ik heb de goede strijd gestreden.
Paulus bewoonde zijn gevangeniscel als was zij de hemel zelf. De verwondingen van de geselslagen aanvaardde hij met meer vreugde dan anderen naar de prijs voor een overwinning grijpen. Hij hield niet minder van de inspanningen dan van de beloning, omdat hij de inspanningen als een beloning beschouwde. Een genade noemde hij ze daarom. Zie maar eens. Hij noemt het een beloning ‘ontbonden te worden om met Christus te zijn’, maar ‘in het lichaam blijven, dat is een strijd’ (Fil. 1, 23.24). Toch kiest hij het laatste. Het is voor hem een noodzaak, zegt hij.
Door een vloek van Christus verwijderd worden, dat was een strijd en lijden, en erger dan dat, maar bij Hem zijn, de hoogste beloning. Voor strijd en lijden kiest Paulus om Christus’ wil.
Nu zal wellicht iemand opmerken dat voor Paulus dat alles vanwege Christus een genoegen was. Dat beweer ik immers ook: wat voor ons een bron is van verdriet, verschafte hem grote vreugde. En waarom zou ik gevaren en andere tegenslagen opnoemen? Zijn verdriet hield niet op. Daarom zegt hijzelf: ‘Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of ik sta in brand’ (2 Kor. 11, 29).
En ik spoor je aan dit grote voorbeeld van deugd niet alleen te bewonderen, volg het ook na. Zo kunnen wij dezelfde lauwerkrans verwerven als hij. Als jij je erover verbaast dat jij voor dezelfde prestatie dezelfde beloning zult krijgen, luister dan naar wat hij hierover zegt: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop voltooid, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij zal belonen op de grote dag, en niet alleen mij, maar allen die met liefde uitzien naar zijn komst’ (2 Tim. 4, 7-8).
Je ziet hoe hij iedereen roept om in dit lot te delen. Voor ons allen is hetzelfde weggelegd. Daarom moeten wij ons allen inspannen om het goede te verkrijgen dat ons is beloofd.
Let niet enkel op de omvang en het belang van wat Paulus gepresteerd heeft, kijk ook naar de kracht van zijn toewijding waardoor hij zo’n grote genade naar zich toe kon trekken, en naar zijn overeenkomst in aanleg met ons: want alles wat ons eigen is, was ook zijn deel. Zo zullen ook de zwaarste problemen ons eenvoudig lijken en simpel. En als wij in dit korte leven hebben gezwoegd, zullen wij uiteindelijk die onvergankelijke, eeuwige krans wegdragen, door de genade en de menslievendheid van onze Heer Jezus Christus, aan wie de glorie behoort en de macht, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

26 januari HH. Timoteüs en Titus, bisschoppen



Als leerlingen en helpers van de apostel Paulus worden, daags na zijn feestdag, Timoteüs en Titus herdacht. De eerste was aan het hoofd gesteld van de christengemeente van Efeze, de ander had de leiding van de kerk op het eiland Kreta. Paulus schreef aan hen de brieven die bekend staan als de pastorale brieven en die talrijke aanwijzingen bevatten voor de vorming van de gelovigen en hun herders.

God, Gij hebt aan de heilige Timoteüs en Titus de gaven geschonken die nodig zijn voor het apostolaat. Op hun voorspraak vragen wij U: help ons zó als christenen te leven, dat wij onze eeuwige bestemming bereiken.

maandag 23 januari 2017

Franciscus van Sales U wilt dat ik u iets zeg over het gebed.

Uit de “Entretiens spirituels” - conferenties over het geestelijk leven:

U wilt dat ik u iets zeg over het gebed. 

Sommigen begaan een grote vergissing, omdat ze menen dat er een methode nodig is om het goed te doen, en zij zich druk maken om een volgens hen noodzakelijke kunst aan te leren. Altijd maar zijn ze doende om hun manier van bidden fijn uit te spinnen en uit te stippelen hoe ze het doen en hoe ze het naar hun smaak kunnen doen: ze denken dat men niet mag hoesten of zich bewegen bij het gebed, opdat de Geest Gods zich maar niet terugtrekt: dit is een heel grote dwaasheid, alsof de Geest Gods zo krachteloos was, dat Hij het niet kon doen zonder methode en houding van hen, die hun gebed verrichten. Ik zeg niet, dat men zich niet moet bedienen van de aangewezen methoden, maar wel dat men er zich niet aan moet binden, zoals sommigen doen, die menen hun gebed niet goed verricht te hebben, als zij haar overdenkingen niet gehouden hebben vóór de gevoelens, die onze Heer hun geeft, terwijl toch de gevoelens het doel zijn waarom de beschouwingen worden gehouden. Zulke mensen hebben iets weg van degenen, die aangekomen ter plaatse, waar zij moeten zijn, terugkeren, omdat zij er niet zijn aangeland langs de weg die men hun gewezen heeft.
Toch moet men zich gewennen aan een grote eerbied bij het spreken met Gods Majesteit, daar zelfs de zo reine Engelen sidderen in Zijn tegenwoordigheid. Maar, zullen sommigen zeggen, bij God kan ik dat gevoel van Zijn tegenwoordigheid en van die grote nederigheid, die eruit voortvloeit niet steeds hebben, ook mis ik die gevoelige eerbied die mij voor God zo zoet en behaaglijk in het niet doet zinken. Maar dit is ook niet wat ik bedoel, ik heb het over de gevoelens in het hogere deel van de ziel, in de top van onze geest; daar moeten wij klein en nietig zijn voor God, welbewust van zijn onmetelijke grootheid en van onze mateloze kleinheid en onwaardigheid.
Ook moeten we een krachtig besluit maken om het gebed nooit na te laten, hoeveel moeilijkheden we er ook bij ondervinden, en er ook niet toe overgaan met bekommerde verlangens naar troost en voldoening. Zo maken we onze wil immers niet gelijkvormig en gelijkgericht met de wil van Onze Heer, daar het toch Zijn wil is, dat wij het gebed beginnen met het vaste besluit om er de last te ondergaan van de telkens terugkerende verstrooiingen, dorheden en gevoelens van afkeer, die ons overvallen, terwijl wij er even volhardend in zijn als wanneer wij er veel troost en rust in vonden. Het is toch volstrekt zeker, dat de grotere moeite, die het ons kost, ons gebed niet minder welgevallig doet zijn aan God, en het minder vruchten doet afwerpen voor onze ziel. Als we dus slechts onze wil geheel voegen naar de wil van Gods Majesteit, en blijven in een gesteltenis van zuivere bereidwilligheid om òf bij het gebed òf bij andere gelegenheden de uitwerkingen van Zijn welbehagen met liefde te aanvaarden, maakt Hij, dat alles voor ons heilzaam en voor het oog der goddelijke goedheid welgevallig is. U doet uw gebed dus goed, mijn dierbare dochters, als u zich vredig en rustig houdt bij Onze Heer of voor Zijn oog, zonder enige andere wens of een ander doel dan bij Hem te zijn en Hem voldoening te geven.
Het enige wat men bij het bidden te doen heeft is dus, dat men een of ander punt neemt uit het Leven, Lijden of Sterven van Onze Heer, want deze onderwerpen zijn het nuttigst en het komt uiterst zelden voor dat men niet vooruit kan met de overdenking van hetgeen Onze Heer heeft gedaan. Hij is de allerhoogste Leermeester, die door de eeuwige Vader in de wereld werd gezonden om ons te leren, wat wij te doen hebben. Daarom hebben wij niet slechts de verplichting ons te vormen naar dit goddelijk model, maar moeten wij ook bijgevolg nauwgezet Zijn daden bezien en ze navolgen, omdat  een van de meest verheven bedoelingen, die wij kunnen hebben bij al wat wij doen is, het te doen omdat Onze Heer het geeft gedaan d.w.z. de deugden heeft beoefend. Om dit goed te begrijpen moeten wij Zijn daden getrouw in onze gebeden wikken, bezien en overdenken, want als een kind zijn vader echt bemint, is het ook zeer genegen  om zich naar zijn gewoonten te schikken en hem na te volgen in alles wat hij doet.
Wat u zegt dat er zielen zijn die hun geest niet kunnen zetten op één mysterie afzonderlijk is waar. Zij worden aangetrokken tot een heel kalme enkelvoudigheid en blijven zo voor God in een grote rust, terwijl zij niets in hun gedachten hebben dan dat zij bij God zijn en dat het zo goed is. Deze zielen kunnen zo nuttig bezig zijn en dit is goed: maar, in het algemeen gesproken moet men het daarheen leiden dat alle zusters beginnen met die wijze van bidden, die het meest veilig is en leidt tot de levenshervorming en verandering van zeden, en dit is de door ons genoemde methode van het overwegen van de mysteries van het Leven en de Dood van onze Heer: men gaat daar veilig voort. Men moet zich dus zeer ter goeder trouw met onze Meester bezighouden om te achterhalen wat Hij wil, dat we doen. Degenen, die zich van hun verbeelding kunnen bedienen, moeten dit ook doen, maar met mate, heel eenvoudig en kort. De heilige Vaders hebben ons meerdere godvruchtige en devote beschouwingen nagelaten, waarvan men zich met dit doel bedienen kan; want hebben deze heilige en grote mannen het met vrucht gedaan, dan mogen wij het ook aandurven. Zulke mensen van groot gezag kan men veilig volgen.
Wij moeten onze besluiten maken in de gloed van ons gebed, als de Zon der gerechtigheid (Mal 4,2) ons verlicht en ons stuwt door zijn ingeving. Ik zeg niet dat wij hiervoor grote gevoelens en vertroostingen behoeven, hoewel wij verplicht zijn er ons voordeel mee te doen en eraan te beantwoorden, als Hij ze ons geeft. Maar doet Hij dit niet, dan mag onze trouw niet wijken, maar moeten wij volgens het verstand en Gods wil leven door onze besluiten te maken in de top van onze geest en met het hoger deel van onze ziel, en de verwezenlijking en doorvoering ervan niet achterwege laten als dorheid of tegenzin zich zouden voordoen. Zie hier dus de eerste wijze van mediteren, die door verschillende grote heiligen werd beoefend en zeer goed is, als zij gedaan wordt zoals het behoort.
De tweede wijze van mediteren is om geen voorstellingen te maken, doch zich stipt aan de letter te houden d.w.z. enkel en alleen het Evangelie en de geheimen van ons geloof te overwegen en zich zonder voorstellingen heel intiem en eenvoudig met Onze Heer te onderhouden over hetgeen Hij voor ons heeft gedaan en geleden. Deze manier is hoger en beter dan de eerste, zij is ook ongetwijfeld heiliger en veiliger. Daarom moet men zich er gemakkelijk toe laten bewegen, zodra men zich ertoe voelt aangetrokken door hoe men ook bidt zijn geest steeds in een heilige vrijheid te bewaren, teneinde de verlichtingen en stuwingen die God ons dan schenkt, te kunnen volgen.
Verder zou ik ten aanzien van hogere graden van gebed liefst hebben dat u er niet uit u zelf mee begint, maar er het oordeel van uw leidsman over vraagt, tenzij God ze u onweerstaanbaar schenkt.
Deze en andere conferenties in “Saint Franciscus van Sales, Conferenties over het geestelijk leven”. Uit het Frans vertaald door prof. J. H. Niekel. Voorhout, 1941.