Jesaja 42,1-7
Handelingen 10,34-38
Matteus 3,13-17
Elke keer als wij een kruisteken maken is dat een betekenisvolle verwijzing naar de doop die wij in Jezus’ naam hebben ondergaan.
De viering van het
Kerstfeest hebben we zojuist achter ons, en rond de Geboorte van Jezus als
Koning van de Joden en als Messias van de wereld klinken zoals steeds niet
alleen jubelende klanken maar ook sombere tonen. Er is naast de lofzang van de
engelen uit de hemel, de verering door de herders en de aanbidding van de
Wijzen uit het oosten, ook het onwelkom zijn in de herberg en de dreiging van
koning Herodes die geen koningszoon uit het geslacht van David naast zich of
zelfs boven hem kan dulden, en de gedwongen vlucht naar Egypte. Ook het
hoogverheven Woord dat onder ons zijn tent heeft opgeslagen, moet lijden onder
de duistere kanten van ons mensenbestaan op aarde.
Van Jezus’
jeugdjaren weten we hoegenaamd niets. De evangelist Lucas vertelt met enige korte
zinnen hoe Hij op de achtste dag werd besneden, hoe Hij met zijn moeder Maria
op de veertigste dag de door Mozes voorgeschreven reiniging moest ondergaan, en
hoe Hij op twaalfjarige leeftijd met zijn ouders op pelgrimstocht ging naar
Jeruzalem, en daar Bar-Mitswa werd, dat wil zeggen, zoon van de Wet. In de
tempel toen zijn vader en moeder hem zochten, werd Hij zich als jongeman bewust
dat zijn bestaansgrond lag in God zijn Vader.
Vandaag brengt de
liturgie ons met een grote sprong over naar het moment dat Jezus, ongeveer
dertig jaar oud, uit de anonimiteit te voorschijn treedt. Wanneer Johannes, ik
zou bijna zeggen, volle zalen trekt van mensen uit Jeruzalem en Judea, komt Hij
als enige uit het gehucht Nazareth in Galilea, naar de Jordaan. De Jordaan is
de rivier die afdaalt van het hoge Hermongebergte in de Libanon en via het meer
van Galilea naar de slenk bij Jericho stroomt, 400 meter onder de zeespiegel om
dan als het ware dood te lopen in de Zoutzee, ook bekend als Dode Zee. De
Jordaan is de grensrivier tussen de woestijn aan de ene zijde en het Beloofde
Land aan de overkant, de grens tussen de dood die ons allen bedreigt, en het
leven waarnaar we allemaal verlangen. Aan de oostelijke oever van de Jordaan
stond Mozes met het volk van Israel, en voordat zij de oversteek door het water
waagden, stelde hij de Israelieten eerst voor de keuze tussen goed en kwaad. En
Jozua, de opvolger van Mozes en Jezus´ naamgenoot (Jezus is Jozua) is degene
die het volk van Israel de grensrivier doet oversteken met voorop de Ark van
het verbond gedragen door de priesters. Naar die plek spoedt zich ook Jezus om
alles te vervullen wat Wet en Profeten voorzegd hadden.
Water is in de H.
Schrift een element met twee gezichten. Enerzijds is het een oerkracht die niet
te temmen valt en dood en verderf zaait. Denkt u maar aan de zondvloed die het
menselijk leven op aarde bijna vernietigde; niet voor niets heet de zee het
zeemansgraf, de overstromingen vandaag
de dag alom en het wassende water van de Maas zijn tot op de dag van vandaag
voorbeelden van de blinde kracht van het water. Maar anderzijds is water levengevend, het lest de dorst, we
wassen en koken ermee, het verfrist en reinigt, kortom water is heilzaam en
geneeskrachtig. In het water van de Jordaan moest Naaman zich in opdracht van
de profeet Elisa zevenmaal onderdompelen om genezen te worden van zijn
huidziekte (2 Koningen 5), en in opdracht van Jezus moest de blindgeborene zich
wassen in het waterbad van Siloam (Johannes 9) om het licht in zijn ogen terug
te krijgen. Zo onderwerpt Gods eigen Zoon, het vleesgeworden Woord door wie
alles geschapen is, zich aan Gods gerechtigheid. Hij duikt in aanwezigheid van
Johannes de Doper in het water onder als teken van ondergang en dood, om daarna
meteen als herboren uit het water op te rijzen, teken van opstanding en nieuw
leven, met de duif als getuige van Gods Levenmakende Geest en met de stem uit
de wolk als klinkende aanwezigheid van God die hem aanwijst als zijn geliefde
kind. Zoals eens Noach drijvend in de ark op het woeste water, de duif
binnenhaalde als teken van hoop op uitkomst en een nieuw leven, zo zweeft de
duif boven de wateren van Jordaan om tegen een geopende hemel Jezus in te
huldigen als de dienstknecht Gods die een licht moet zijn voor de volkeren en
een teken van Gods verbond. Johannes kondigde Jezus aan als een rechter met de
wan in de hand en met het vuur als teken van zijn oordeel, maar uiteindelijk is
hij er bijna tegen wil en dank getuige van dat Jezus, de dienstknecht des
Heren, kopje onder gaat in de Jordaan en weer bovenkomt met de duif als aanbod
van leven en vrede van Godswege. In de oude Kerk gingen de dopelingen naar het
waterbassin achter in de kerk, daalden een paar treden af om door het water
heen aan de overzijde weer en paar treden omhoog te gaan, waarna zij gekleed
werden met witte gewaden. Toen we pas geboren waren, hebben onze ouders voor
ons de keuze gemaakt tussen goed en kwaad, ze hebben ons in de naam van de
Drie-Ene God laten onderdompelen in het doopwater, ze hebben ons een wit kleed
laten omhangen en voor ons een kaars laten aansteken als teken van licht en
leven. Misschien is het goed om ons vandaag nog eens te bezinnen op wat er toen
met ons gebeurd is. Elke keer als wij de kerk binnenkomen en ons bekruisen met
wijwater, en sommigen van u doen dat wellicht ook nog als ze naar bed gaan, is
dat niet een gebaar uit sleur en afgesleten gewoonten, maar een betekenisvolle
verwijzing naar de doop die wij in Jezus’ naam hebben ondergaan. Met Paulus
belijden wij dat wij in de doop met Jezus zijn ondergegaan en weer
bovengekomen, symbool ban overwonnen dood en nieuw leven voor Gods aangezicht.
Ook over ieder van ons klinkt de stem uit de hemel: jij bent mijn geliefde
kind, Ook over ons zweeft de duif van vrede en levengevende Geest.
Ik wil eindigen met
een vers van Ton Naastepad, een van de dichters uit ons bruine liturgieboek
GvL:
Hij daalt
ootmoedig in het water,
de vogel Geest
komt aangesneld,
God heeft in hem
zijn welbehagen
en alle zaligheid
gesteld:
Tegen de stroom
staat Hij ten teken,
hier wordt des
levens loop gewend,
het blinde lot
gestuwd tot zegen,
wij zijn tot in de
dood gekend.
Alfons Jaakke, pr.