zaterdag 7 januari 2017

Meditatie voor de kersttijd: Het ware licht volgen


De ster, geliefde broeders, die ons tot Jezus leidt is de H. Schrift.
“Zie, ons Licht is reeds gekomen” (Is 60,1). Want omwille van ons en onze zaligheid is God mens geworden, is Hij “op aarde verschenen en heeft Hij met de mensen willen omgaan” (Bar 3,38), om door de kracht van zijn woord en door het voorbeeld van zijn leven hen die in de duisternis waren te verlichten en om hun voetstappen te richten naar de weg van de vrede (Luc 1,79).
Men hoeft er niet verwonderd over te zijn, dat voor de komst van de Heer de heidenen in hun zonden en in de duisternis van hun dwalingen verzonken lagen; zij hadden toen nog niets gehoord over God en kenden nog niet het licht van de Schriften. Maar om nu nog in vleselijke lusten en in duisternis van zonden te liggen, terwijl het ware Licht, Jezus Christus, reeds verschenen is, het Licht dat elke mens verlicht die in deze wereld komt (Jo 1,9), dàt is toch een grote schande! Wij kunnen ons nu niet langer meer verontschuldigen over onze zonden, want Christus, die de zonden van de wereld wegneemt en de zondaars rechtvaardiging verschaft, spreekt duidelijk tot ons: “Wie Mij volgt zal niet in de duisternis wandelen, maar het licht des levens bezitten” (Jo 8,12). En welke is dan de weg, die Hijzelf opgaat en die ook leidt naar Hem? Laat het Hem zelf zeggen “Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen” (Luc 9,23).
Ook de Apostel toont ons de weg die tot Christus voert, als hij zegt: “dat wij door veel verdrukking heen het Rijk Gods moeten ingaan” (Hand 14,22). En de Heer zegt ons in het Evangelie: “Zalig de armen van geest, want hun behoort het Rijk der hemelen” (Mt 5,3). De weg die Jezus ging en waarlangs wij tot Hem zullen komen is: verloochening van eigen wil, navolging van het lijden van Christus, het verdragen van de tegenspoed van het leven en vrijwillige armoede. Deze weg wordt ons getoond door de H. Schrift en afgebeeld door de ster, die aan de drie Koningen verscheen, zoals wij vermeld hebben.

Gij moet dus koningen zijn en uw ziel moet koningin zijn, koningin van Saba! Gij zijt immers nog in Saba, dat wil zeggen: in gevangenschap! En zie eens in wat voor een gevangenschap gij u bevindt: “In mijn ledematen bespeur ik een andere wet, die namelijk strijd voert met de wet van mijn rede en die mij gevangen houdt in de wet van de zonde” (Rom 7,23); dàt is Saba!

Maar gij moet de vleselijke neigingen in u onderdrukken opdat “de zonde niet heerst in uw sterfelijk lichaam” (Rom 6,12); dàn zijt gij koningin en is uw ziel koningin over Saba, omdat gij dan onder leiding van het Evangelie van de vrede, als onder leiding van een ster die u voorgaat, voortgang maakt over wegen die leiden tot Christus; gij zult Hem vast en zeker bereiken en Hem gaan aanbidden.

Maar gij mag niet met lege handen bij Christus aankomen en Hem zo gaan aanbidden! Daarom moet gij eerst uw geschenken voor Hem klaar maken. Biedt Hem goud aan: uw oprechte liefde; biedt Hem wierook aan: uw rein gebed; biedt Hem myrrhe aan: de versterving van uw lichaam. Door zulke geschenken zal God u gunstig gestemd zijn: Hijzelf zal over u opgaan en zijn glorie zal u verschijnen (Is 60,2). Hij zal dan in u verheerlijkt worden en u deelachtig maken aan zijn heerlijkheid. Moge Hij u dat in zijn goedheid schenken, Hij, die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen.

S. Aelredus, In Epiphan. Dom. III: P.L. 195 c. 233-234