Sefanja 2,3 en 3,12-13
1 Korintiërs 1,26-31
Matteüs 5,1-12
1 Korintiërs 1,26-31
Matteüs 5,1-12
We leven in een
tijd waarin grenzen niet meer lijken te bestaan en waarin geheimen open en
bloot op straat komen te liggen. Door de moderne communicatie middelen stort de
wereld met al haar onrust als een vloedgolf bij ons naar binnen en nestelt zich
in onze harten en hoofden. Niets is meer heilig, niets is meer veilig. In al
die onrust is het samenkomen hier als het ware een kleine oase waar we
luisterend naar Gods woord weer op verhaal en op adem kunnen komen. Want zijn
woorden zijn een lamp voor onze voeten en een kracht die ons bevrijdt van drukkende
zorgen en ons gelukkig maakt.
Van zondag tot
zondag gaan we al lezend en luisterend door het evangelie van Matteüs. Het
gebeurt zo gezegd hortend en stotend, telkens krijgen we kleine porties
voorgeschoteld waardoor we het zicht op het geheel verliezen. Matteüs heeft
zijn evangelie niet geschreven als een verzameling losse verhaaltjes en
anekdotes maar als een symfonie met een eenheid van thema’s, melodie en
toonsoort. In de hoofdstukken 1-4 waaruit wij in de Kerst- en Driekoningentijd
brokstukken hebben horen voorlezen, wordt Jezus geschetst als de zoon van
Abraham, de zoon van David, kind van Gods heilsplan en van koninklijke allure
(1,1). Hij is de Emmanuel, de God met ons (1,23), de herder die Israël als volk
van God zal weiden (2,6). Evenals Mozes wordt Jezus bedreigd door een wrede
overheerser en wordt hij uit Egypte weggeroepen om zijn rol van bevrijder op
zich te nemen. Ondergedompeld in het water van de Jordaan beleeft Hij de
Uittocht van het Joodse volk en weer oprijzend verneemt Hij de stem uit de
hemel die Hem aanwijst als de geliefde Zoon, als het licht voor hen die in
duisternis leven.
De eerste vier
hoofdstukken van het evangelie vormen dus de basis van wat volgt: de
hoofdstukken 5 tot en met 9, die worden omsloten door een raamwerk waarin
Matteüs ons meldt dat Jezus al prekend en al helend door Galilea trekt (4,23-25
en 9,35-38). Welnu, genoemde hoofdstukken bevatten enerzijds de Bergrede (5-7)
die de inhoud bevat van Jezus’ leer en onderricht, en anderzijds het verslag
van de genezende kracht die van hem uitging (8-9). Jezus was zijn prediking
begonnen met de aankondiging van het ophanden zijnde Koninkrijk van God. Dat
koninkrijk is geen statisch gegeven uit een ver verleden, een verwaarloosbaar
feit uit een geschiedenisboek, maar een dynamische werkelijkheid die onder ons
plaats vindt: Gods aanwezigheid in ons bestaan hier en nu.
De berg die Jezus
bestijgt, is als het ware de lessenaar waarop een leraar plaats neemt om vanuit
een verheven positie zijn leerlingen te onderwijzen, of als het dak van een
auto dat door een volksredenaar wordt beklommen om boven iedereen uit te
steken. De berg als plaats van verkondiging verwijst natuurlijk naar de berg
Horeb die Mozes besteeg om de verbondstekst en de Tien Geboden uit Gods handen
aan te nemen. Bij Matteüs heeft de berg elke keer als hij genoemd wordt een
meerwaarde als plek van goddelijke openbaring. En wanneer Jezus gaat zitten en
zijn mond opent, zijn dat geen toevallige stijlbloempjes van de schrijver, maar
uitdrukkingen die aangeven dat Jezus bevoegd is om te doceren, het gaat om zijn
leergezag. Zitten wordt bij ons vaak gebruikt als in de gevangenis zitten, maar
in de bijbel is het de bevoegdheid om op de stoel van Mozes plaats te nemen en
anderen te onderwijzen (13,1; 24,3; ook 23,2). [In het moderne Hebreeuws is
jesjiba = zitten/zitting het woord voor school / leerhuis. Zie Sirach 51,23.]
En het openen van de mond is niet zo maar naar adem happen maar de bijbelse
uitdrukking voor een plechtig en gezagvol gaan spreken, zoals Hanna die haar
vreugdelied inzet (1 Samuel 2,1) of als Job die zijn klaagzang begint (Job
3,1-2). Jezus is het centrum van de binnencirkel van de leerlingen en van de
buitencirkel van de toegestroomde volksmenigte. Let u goed op: hier zijn niet
de burgerlijke autoriteiten van het land aanwezig, en evenmin de religieuze
prelaten uit Jeruzalem, ook niet de mensen die het rijk hebben en in overdaad
leven, nee hier zijn de armen van het land bijeen, zoals Paulus het in de
tweede lezing zo mooi onder woorden brengt: al degenen die naar menselijke
maatstaven niet machtig waren, niet van voorname afkomst, niets hebben op zich
op te beroemen. Maar Jezus kijkt niet aan hen voorbij; Zijn zien is bewogen
zijn met wie over het hoofd wordt gezien, zijn zien is zich openstellen voor
wie worden buitengesloten, zijn zien is in zijn hart sluiten wie verloren lopen.
Ontroering moet Hem bij het zien van al die bezitlozen hebben aangegrepen, en
wanneer Hij het woord neemt, gooit Hij zijn woorden als stenen in een vijver
waarvan de golven zich van binnen uit naar de buitenste randen verspreiden.
Zijn woorden zijn als klaroenstoten, als donderslagen die eens op de berg Horeb
klonken toen de God van Israël tot zijn volk begon te spreken. Jezus herhaalt hier
negen keer: Zalig zijn jullie of misschien beter gelukkig zijn jullie. Zalig
zijn jullie die niks in de melk te brokkelen hebben, zalig zijn jullie die
ontroostbaar zijn, zalig zijn jullie die door dik en dun verlangen naar de ware
vrede. Zaligsprekingen zijn in de Psalmen en bij de Profeten de beloften die
God telkenmale doet aan degenen die hem trouw willen blijven ook al kost hun
dat pijn en worden ze erom veracht en bespot. U en ik worden aangesproken als
armen die afzien van rijkdom omdat we met anderen de schatten van onze wereld
willen delen. We worden treurende mensen genoemd niet omdat we verdrietig zijn
om het een of ander, maar omdat we pijn lijden vanwege het onrecht dat er nog
altijd heerst; we worden hongerig en dorstig genoemd niet omdat we zoveel
tekort komen, maar omdat we tegen alle hoop in blijven uitzien naar de
voleinding van Gods plan met de mensheid.
Een architect die
van gemeentewege een opdracht krijgt, maakt eerst een maquette om zo een beeld
te geven van wat hem voor ogen staat. En een bouwmeester tekent eerst een
schets van het paleis dat een koning voor zijn gemalin willen optrekken. Zo is
de Bergrede als het ware de blauwdruk van het Koninkrijk Gods dat Jezus al
lerend en prekend verkondigt. In korte en krachtige zinsneden ontvouwt hij zijn
ontwerp van het nieuwe huis waarin alle Godzoekers kunnen wonen. Niet wetten en
voorschriften zijn de inzet van zijn Bergrede, niet wat we allemaal doen en
laten moeten, maar een negenvoudige lofprijzing van al degenen die schreeuwen
dat God zal recht doen. De leerlingen en de mensen die op de helling van de
berg naar Jezus luisterden, kregen een hart onder de riem gestoken. Ook wij
bevinden ons onder het gehoor van Jezus, en krijgen vandaag te horen dat we
gelukkige mensen zijn als we in onze kleinheid en soms ook machteloosheid
hoopvol blijven omdat we bouwen op Gods woord. Zijn zaligsprekingen zijn stuk voor
stuk messiaanse proclamaties die niet slechts betrekking hebben op een verre
toekomst maar ons perspectief bieden op de verwezenlijking van Gods plannen
hier en nu. Het zijn woorden van troost aan ons mensen in benarde tijden. We
kunnen bij wijze van spreken ons geluk, onze zaligheid niet op omdat we, wijs
geworden door Jezus’ woorden (1 Kor. 1,30) en door niets meer opgeschrikt, ons
veilig weten bij de Heer (Sefanja). Amen.
Dr. Alfons Jaakke,
pr.