zaterdag 21 januari 2017

Liturgia Horarum Uit Constitutie H. Liturgie van Twwede Vaticaans Concilie

Lezing uit Liturgia Horarum op de 3e zondag door het jaar

Uit de Constitutie over de Heilige Liturgie van het 2e Vaticaanse Concilie, nrs. 7-8. 106



 Christus is tegenwoordig in Zijn Kerk

Voor het voltrekken van dit grote werk is Christus altijd in Zijn Kerk aanwezig, vooral in de liturgische handelingen. Hij is aanwezig in het offer van de Mis, zowel in de persoon van de bedienaar, "dezelfde, die zich nu door de bediening van de priester offert, nadat Hij zich toen op het kruis geofferd heeft" (1), als vooral ook is Hij tegenwoordig onder de eucharistische gedaanten. Hij is door Zijn kracht echt aanwezig in de sacramenten, zodat, wanneer iemand doopt, het Christus Zelf is, die doopt. (2) Hij is aanwezig in Zijn woord, omdat Hij het is, die spreekt, wanneer in de Kerk de heilige Schrift wordt gelezen. Tenslotte is Hij aanwezig, wanneer de Kerk smeekt en lof zingt, Hij, die beloofd heeft: "Waar er twee of drie verenigd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden" (Mt. 18, 20).
Inderdaad, bij dit grote werk, waardoor God op volmaakte wijze wordt verheerlijkt en de mensen worden geheiligd, maakt Christus de Kerk, Zijn beminde bruid, steeds tot Zijn deelgenote, de Kerk, die haar Heer aanroept en door Hem haar eredienst verricht voor de eeuwige Vader.
Terecht wordt dus de liturgie beschouwd als de uitoefening van het priesterlijk ambt van Jezus Christus, waarin de heiliging van de mens door uiterlijk waarneembare tekens wordt aangeduid en op de wijze, eigen aan ieder van deze tekens, wordt bewerkt, en waarin door het mystieke Lichaam van Jezus Christus, het Hoofd nl. en Zijn ledematen, de volledige publieke eredienst wordt uitgeoefend.
Daarom is alle liturgie, als zijnde het werk van Christus-Priester en van Zijn Lichaam, dat de Kerk is, bij uitstek heilige handeling; en geen enkele andere handeling van de Kerk evenaart de werkdadigheid ervan op gelijke titel en in gelijke mate.
De Kerk viert, krachtens de apostolische traditie, die haar oorsprong heeft in de dag zelf van Christus' verrijzenis, het paasmysterie op iedere achtste dag, die terecht de dag des Heren wordt genoemd. Op deze dag immers moeten de gelovigen samen komen om, door te luisteren naar Gods woord en deel te nemen aan de Eucharistie, het lijden, de verrijzenis en de heerlijkheid van de Heer Jezus te gedenken en dank te brengen aan God, die hen "door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft verwekt tot een nieuw leven van hoop"
(1 Pt 1, 3). Daarom is de dag des Heren de meest oorspronkelijke feestdag, die de gelovigen moet worden voorgehouden en ingeprent, zodat hij ook een dag van vreugde wordt en van vrij-zijn van arbeid. Geen enkele andere viering, tenzij werkelijk van zeer grote betekenis, mag de voorrang hebben boven deze dag, want hij vormt de grondslag en de kern van heel het liturgisch jaar.


2. Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. VI, cap. I, n.7: PL 35,1428.