dinsdag 26 november 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXXIV per annum Feria IV Væ animæ, si non habuerit Christum in se habitantem! Wee de zielen, als zij Christus niet in zich hebben wonen.


  Ad Officium lectionis 



Lectio altera
Ex Homilíis sancto Macário epíscopo attribútis
(Hom. 28: PG 34, 710-711)

Tweede lezing

Uit Homilieën, toegeschreven aan de H. Macarius, bisschop
(Hom. 28: PG 34, 710-711)
Wee de zielen, als zij Christus niet in zich hebben wonen
Zoals vroeger God, toen hij op de Joden vertoornd was, Jeruzalem overleverde ten aanschouwe van de vijanden, en de inwoners beheerst werden door hen, die hen haatten, terwijl er geen feest meer werd gevierd en geen offer gebracht, zo heeft God, vertoornd op de ziel om haar overtreding van zijn gebod, haar aan vijanden overgeleverd, die haar, aangezien zij haar aldus verleid hadden, geheel hadden misvormd.
En zoals een huis, dat geen bewoner heeft, donker wordt en verwaarloosd, en vol vuil en drek is, zo is het ook gesteld met een ziel, die door God is verlaten; ze danst er met de boze geesten, is vol duisternis van de zonde, vol schandelijke begeerten en oneer.

Wee de weg, als niemand haar bewandelt en men er geen menselijke stem meer hoort! Want hij wordt een schuilplaats voor wilde dieren. Wee de ziel, als de Heer niet in haar wandelt, die met zijn stem de geestelijke dieren van de boosheid uit haar verjaagt! Wee het huis, als de heer er niet woont. Wee de aarde als er geen landman is, die haar bebouwt! Wee het schip zonder stuurman, want het zal door golven en storm geslingerd te gronde gaan! Wee de ziel, als zij de ware stuurman, Christus niet in zich draagt! Want in zware duisternissen op zee heen en weer geschud door de golven der hartstochten en door de boze geesten als door een windstorm bedreigd, zal ze tenslotte omkomen.

Wee de ziel, als zij Hem mist, die haar met zorg kan opvoeden, namelijk Christus, om goede vruchten van de Geest te kunnen voortbrengen! Want als zij verlaten is, en vol distels en doornen, brengt zij tenslotte als vrucht voort, dat zij in het vuur wordt verbrand. Wee de ziel als zij niet haar Heer Christus in zich heeft wonen. Want als zij verlaten is en vol stank van boze hartstochten, bestaat ze alleen nog maar uit verschillende ondeugden.

Want zoals een landman, die zich klaarmaakt om het land te bebouwen, werktuigen en kleding moet nemen, die nodig zijn om te ontginnen, zo heeft Christus – de hemelse Koning en de ware landbouwer, die tot de door de zonden verlaten mensheid kwam – een lichaam aangenomen, het kruis als werktuig gedragen en de verlaten ziel ontgonnen. Hij rukte er de distels en doornen uit van de boze geesten en het onkruid van de zonde, en verbrandde het zondige stro in zijn eigen vuur. Toen Hij haar zo had bewerkt, plantte Hij er de allerschoonste tuin in van de Geest, die alle soorten van de fijnste een aangenaamste vruchten voortbracht voor God, als zijnde zijn Heer.