Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Zie genadig naar deze offergaven
I n l e i d i n g
Wat in het mysterie van het Lijden van Christus onder
heilige tekenen wordt voltrokken, is het Offer van de Heer, dat in het mysterie
van de H. Eucharistie tegenwoordig komt. Maar het is ook zijn Verrijzenis, zijn
Hemelvaart en zeker zijn verheerlijking aan de rechterhand van de Vader.
‘De Verrijzenis van Jezus is de hoogste waarheid van
ons geloof in Christus, geloofd en beleefd als centrale waarheid door de eerste
christengemeenten, als fundamentele waarheid overgeleverd en vastgelegd door de
geschriften van het Nieuwe Testament, vanaf de vroegste christentijden tegelijk
met het Kruis gepredikt als wezenlijk onderdeel van het Paasmysterie’ (cf CKK 638).
Door zijn dood heeft Christus de zonde te niet gedaan
en het leven geschonken. Dit leven schenkt Hij ons op specifieke wijze in de H.
Eucharistie die wij ‘pio affectu’ – met een liefdevol hart en in eerbiedige
gesteltenis mogen ontvangen.
Verbum carnem
efficit, zingen wij in
het Pange lingua, ‘Woord waarachtig Brood tot Vlees’. (F. van der Meer, Lofzangen der Latijnse Kerk,
Utrecht-A’werpen, 1970, p. 271).
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende placatus,
ut, quod passionis Filii tui mysterio gerimus,
pio consequamur affectu.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, zie genadig naar deze offergaven
en laat ons met eerbied de vrucht ontvangen van het lijden
en sterven van uw Zoon,
dat wij onder deze tekenen vieren.
Werkvertaling
Richt U,
Heer, genadig naar de [hier] aanwezige offergaven,
op-/zodat wij
met een liefdevol hart / godvruchtig gemoed [dat] mogen verkrijgen
wat wij door/in het mysterie/sacrament
van het lijden van uw Zoon voltrekken/vieren.
L
i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t
e n
Het Gebed over de gaven is identiek aan de secreta van
de gedachtenis van de H.
Albertus de Grote, bisschop, belijder en kerkleraar, 15 november, met weglating
van de tussenzin ‘beati Alberti intercessione et exemplo’, in het Missale
Romanum 1962 [MR 1962].
De oratio super
munera is een ‘centonisatie’, een begrip dat behoort tot het domein van de
Gregoriaanse muziekcomposities, maar ook in de liturgische teksten aanwijsbaar
is (Cento (Κέντρων > Κέντων, lett. 'opgelapte deken'), een oratie
die is ontwikkeld uit een veelvuldig
voorkomende secreta in het Sacramentarium Gregorianum (Hadrianum), 9e eeuw.
De openingszin ‘Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende placatus’,
wij smeken U, Heer, geef goedgunstig acht op, vinden we als openingsregel van
de 4e zondag van de Advent, van donderdag na Aswoensdag en van de 2e
zondag van de Vasten, van de gedachtenissen van de H. Philippus Neri, 26 mei en
van De zeven HH. Broeders martelaren en de H. Rufina en Secunda, maagden en
martelaressen, 10 juli, MR 1962.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende
placatus,
2a. ut, 3. quod passionis Filii tui mysterio gerimus,
2b. pio consequamur affectu.
Redekundig bestaat de
oratie uit één enkele zin, opgebouwd uit:
1. openingsfrase in de
imperativusvorm, op de bekende wijze afgezwakt door de losse werkwoordsvorm
quæsumus in een tussenzin, gericht tot de Vader en vermelding van de bede,
gevolgd door
2a-2b. een finale/consecutieve bijzin van coniunctief
karakter (optativus) ingeleid door het voegwoord ut, waarin het effect van de
tot de Vader gerichte bede wordt verhoopt, onderbroken door een
3. relatieve bijzin
quod…gerimus met het prædicaat in de indicativus waarvan het antecedent id als
object bij het prædicaat consequamur aangevuld kan worden. De relatieve bijzin
staat in de indicativus omdat er sprake is van een feitelijk voltrokken gebeurtenis
(de onbloedige actualisering van het Kruisoffer van Christus in het Eucharistisch
mysterie).
Het Gebed over de gaven brengt in de openingswoorden
‘sacrificiis præsentibus’ uitdrukkelijk de daadwerkelijke aanwezigheid van de
Heer in het sacrament van de H. Eucharistie onder de aandacht van de biddenden,
zulks uiteraard in anticipatie, want eerst door de Consecratie wordt de
daadwerkelijke tegenwoordigheid gerealiseerd.
God wordt gevraagd zich goedgunstig te richten naar de gaven die op het altaar zijn geplaatst en Hem worden aangeboden. In de bijzin wordt omschreven
dat wij, die God de gaven op het altaar en
de offers van ons leven aanbieden met liefdevol hart ontvangen, hetgeen
Christus door zijn lijden, dood en verrijzenis voor ons geheimnisvol heeft bewerkt: Hemzelf.
1.Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende
placatus,
2a. ut, 3. quod passionis Filii tui mysterio gerimus,
2b. pio consequamur affectu.
Ad
1
Intende,
richt Uw aandacht op, - prædicaat in de imperativusvorm enkelvoud vergezeld van
de bijwoordelijke bepaling placatus die van de aangesproken Heer een
welwillende gesteldheid afbidt.
Placatus,
verzoend, goedgunstig, genadig, -
participium perfecti passivi van het passivum placari in de nominativus
singularis masculinus en derhalve congruerend met de aangesproken Dominus is
echter hier niet louter bijwoordelijk bij het verbum gebruikt. Door te kiezen
voor de uitgang -us wordt ook het bijvoeglijke karakter als bijstelling bij
Domine benadrukt. Men spreekt dan van een dubbelverbonden bepaling: placatus
hoort zowel bij het substantivum Domine, als bij het verbum intende.
Quæsumus,
zoals boven reeds gezegd, tussenzin, klassiek in de Romeinse oratietaal.
Opmerkelijk is in deze bede de volgorde van eerst het afzwakkende quaesumus en dan pas de imperativus intende. Vaak is de volgorde omgekeerd. Deze volgorde benadrukt nog meer de nederige houding van de gelovige die zich op voorhand bewust is van zijn onwaardigheid om God iets te vragen/op te dragen. Bij de volgorde imperativus + quaesumus lijkt het alsof de impulsieve gelovige zich pas na de gebiedende wijs realiseert dat dit verzoek afzwakking vereist.
Opmerkelijk is in deze bede de volgorde van eerst het afzwakkende quaesumus en dan pas de imperativus intende. Vaak is de volgorde omgekeerd. Deze volgorde benadrukt nog meer de nederige houding van de gelovige die zich op voorhand bewust is van zijn onwaardigheid om God iets te vragen/op te dragen. Bij de volgorde imperativus + quaesumus lijkt het alsof de impulsieve gelovige zich pas na de gebiedende wijs realiseert dat dit verzoek afzwakking vereist.
Intende
< intendere, intendi, intentum 3., betekent allereerst 1. uitrekken,
uitspannen, uitstrekken, vervolgens 2. spannen, inspannen en vanuit deze
betekenis: zich ergens op richten of zijn aandacht ergens op richten, meestal
met de combinatie van de accusativus maar soms met de dativus, zoals in de
oratie van deze dag.
Sacrificiis præsentibus, de aanwezige offers/offergaven is
bijwoordelijke bepaling bij intende in twee congruerende dativusvormen, te
lezen als object.
Præsentibus, dativusvorm meervoud van het adiectivum
præsens, -tis, tegenwoordig, op het ogenblik aanwezig, een begrip behorend bij
het verbum præsum.
Ad 2a-2b
Finale/ doelaanwijzende
of consecutieve / gevolgaanduidende bijzin ingeleid door het voegwoord ut met
het prædicaat consequamur in de
coniunctivusvorm 1e pers. meervoud præsentis (coniunctivus
optativus) van het deponens consequi, consecutus sum: opdat/zodat wij
verwerven, bereiken, verkrijgen.
Het hier niet genoemde maar aan te vullen object
van het prædicaat is id ( op-/zodat wij dat verkrijgen, wat…), dat het
antecedent is van het relativum quod in regel 3 en die beide refereren aan het
‘object’ sacrificiis præsentibus’ van regel 1.
Pio […] affectu, bijwoordelijke bepaling bij
consequamur, in twee congruerende ablativusvormen die de gesteltenis van de
biddenden uitdrukt: ablativus qualitatis, hier in een hyperbaton uiteen geplaatst.
Ad 3
Relatieve bijzin met het prædicaat gerimus en
ingesloten subject in de indicativus, vanwege het feitelijke karakter: de modus
van het verbum toont aan wat in feite hier en nu gebeurt: het voltrekken van de
liturgische handeling tijdens de Eucharistieviering.
passionis Filii tui mysterio, in/door het mysterie
van het Lijden van uw Zoon voltrekken/vieren – bijwoordelijke bepaling bij het
prædicaat, samengesteld uit de ablativusvorm mysterio nader gespecificeerd
(genitivus explicativus) door de genitivusvorm passionis en gevolgd door de bijvoeglijke
bepaling van twee congruerende genitivusvormen Filii tui (genitivus
possessivus).
V o c a b u l a r i u m
Intendere, intendi, intentum. Van een van de betekenissen van dit verbum: zich
ergens op richten, zijn aandacht ergens op vestigen, zich gereed maken tot, en
wel van het participium passivum intentum, kent het Latijn het verwante begrip intentio, overgenomen in het Nederlands
als intentie, intentioneel, intentionaliteit. Naast intendere heeft het Latijnse woordenboek intentare, intentavi,
intentatum, verbum intensivum van intendere met de betekenis: uitstrekken,
heenrichten, dikwijls met negatieve connotatie.
In
de kloosters wordt minstens vijfmaal per dag het Getijdengebed geopend
met het psalmvers: Deus in adiutorium meum intende, Domine ad adiuvandum me
festina (Ps 70[69)2), in vertaling: God, kom mij te hulp, Heer haast U mij te
helpen: alleen met de kracht van Gods hulp kan de mens een Hem aangename
lofzang aanheffen. Met het uitspreken of zingen van dit psalmvers wordt de
primaire oriëntatie op God verwoord, de woorden die wij bidden en zingen zijn
voor alles goddelijke woorden ontleend aan de door de H. Geest geïnspireerde H.
Schrift. Het maken van het kruisteken brengt ons binnen het domein van de H.
Drieënheid, het brengt ons ook in de juiste gesteltenis voor het gebed.
Sacrificium, -i, n., offer, H. Misoffer en
sacrifica, órum (plur.), offergaven.
In negen orationes super munera wordt het offer
van de Kerk aangeduid als sacrificium of hostia. Sacrificium wordt vijf maal
gebruikt, drie keer in enkelvoud (sacrificium) en twee keer in de meervoudsvorm
van het zelfstandig naamwoord (sacrificia). In alle gevallen wordt hiermee naar
het Eucharistisch Offer verwezen. De oratio super munera (OSM) van zondag 12
door het jaar spreekt van het “sacrificium placationis et laudis”, in het Nederlands missaal vertaald als “dit
offer van verzoening en aanbidding”. In de OSM van zondag XXXII wordt een
soortgelijke omschrijvende taal gebruikt voor de gaven, aangeboden in de
Eucharistie, die hier worden beschouwd als offergaven die de stoffelijke
tekenen zijn waarmee de gelovige gemeenschap het geheim van het Lijden en
Sterven van Jezus Christus, de Zoon van God, gedenkt: Sacrificiis praesentibus,
Domine, quaesumus, intende placatus, ut quod passionis Filii tui mysterio
gerimus, pio consequamur affectu.
Hier bidt de Kerk dat God de Vader op
dezelfde wijze als het totale Offer van God de Zoon in het Paasmysterie Hem
welgevallig was, zal neerzien op de manier waarop de gelovigen in de H.
Eucharistie dit offer gedenken. In en door de actuele liturgische voltrekking
van de zelfgave van Christus, hoopt de Kerk te worden gevormd tot dezelfde
gehoorzame liefde tot de dood toe zoals
de Zoon de Vader liefhad. Hetzelfde klinkt in Efesiërs 5, 2: ‘Leidt een leven
van liefde naar het voorbeeld van Christus, die ons heeft bemind en zich voor
ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke
geur’.
Affectus betekent ‘een staat of dispositie van het
lichaam of de geest, gesteldheid, gemoedsstemming’ of ‘affectie’ in de zin van
liefde, hartstocht, verlangen, gevoel”. In combinatie met het adiectivum pius
drukt de oratie tegelijk de eerbied en het ontzag van de gelovigen ten opzichte
van de Vader uit.
C o m m e n t a a r
Ronald Knox [1888-1957, Engelse katholieke priester vanuit de anglicaanse
Kerk naar de Rooms-Katholieke kerk overgegaan, theoloog, schrijver en spreker
voor de BBC. R. Knox hield zijn Eucharistische
Sermons vanaf 1926. Een eerste bundel werd gepubliceerd in 1935 waarin
opgenomen Sermon Real Bread. Dat staat in het voorwoord van het boekje Ronald
Knox, Das Fenster in der Mauer. Predigten über die Heilige Eucharistie, Keulen
1960. (Orig. titel The window in the wall)
Uit een preek over het ware Brood:
Wie wil komen en voedsel halen, zonder te betalen? (cf Jes 55, 1)
Het brood dat wij eten is zozeer een oerelement van het menselijk leven dat
de dichters uit de oudheid het menselijke geslacht ook wel aanduidden als ‘de van brood
levenden.’ Het ‘ware’ Brood, het ‘levende’ Brood is niet het gewone brood dat
wij eten. Het gewone brood dat wij eten is slechts voorafbeelding en
nabootsing, een beeld van dat ware Brood, dat uit de hemel is neergedaald. En
wanneer we vragen wat het ware Brood dat uit de hemel is neergedaald is, dan
zou Christus ons hebben geantwoord: “Ik ben het levende Brood. Wie mijn Vlees
eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven” (Jo 6,54). Wij zijn zo zeer
gehecht aan de materiële wereld, onze geest is zo zeer aan zinnelijke zaken
gebonden, dat wij menen dat onze Heer het Altaarsacrament onder de gedaanten
van brood en wijn heeft ingesteld, omdat brood en wijn Hem aan de genade
herinnerden die dit sacrament volgens zijn wil zou beniddelen. Maar als men er
goed over nadenkt, was het precies omgekeerd. Toen God de wereld schiep, gaf
Hij ons gewoon brood tot voedsel, gewone wijn tot drank, opdat we zouden kunnen
begrijpen, wat het Altaarsacrament, toen het werd ingesteld, was. De
Eucharistie zou niet iets wat op brood geleek moeten zijn, brood zou iets
moeten zijn wat op de Eucharistie geleek.
De dingen, die van buiten op ons inwerken en onze zintuigen prikkelen, zijn
altijd het voorgespiegelde, schijn. Werkelijkheid in de eigenlijke betekenis
geldt slechts de dingen van de geest. Al het lawaai, alle drukte op straat,
alle grote fabrieken die onze horizon bepalen, zijn slechts echo en schaduw,
wanneer wij ze een ogenblik in het licht van de eeuwigheid beschouwen.
De werkelijkheid is hier, in de kerk, daar op het altaar en wel daarin, wat onze
ogen niet kunnen zien en onze zintuigen niet kunnen onderscheiden. De spreuk op
het graf van kardinaal Newman zou het grafschrift van elke christen moeten
zijn: Ex umbris et imaginibus in
veritatem – ‘Vanuit schaduwen en beelden naar de waarheid’. Wanneer de dood
ons een andere wereld binnenvoert, zal het niet zijn alsof we inslapen en dromen,
maar alsof we uit een droom ontwaken in het heldere licht van de dag. Hier op
aarde zijn we zo sterk door de dingen van de zinnelijk concrete wereld vervuld,
dat we ze voor de volle werkelijkheid houden. Slechts af en toe is ons een
vluchtige blik vergund die ons deze bedrieglijke perspectieven duidelijk maken.
En vóór alles, wanneer het Allerheiligste is uitgesteld, zou de witte
hostieschijf die in de monstrans oplicht, voor ons de kier moeten zijn waardoor
voor een ogenblik het licht van de andere wereld schijnt.
Er zijn perioden, gebeurtenissen en incidentele momenten in de geschiedenis
die de mensen van deze tijd het vergankelijke en vluchtige karakter van deze wereld onthullen. Oorlogen,
hongersnood en epidemieën hebben hele landen ontvolkt en de overlevenden, in
grote onzekerheid over hun toekomst en hun eigen leven, aan zichzelf overgelaten. De krachten
van de menselijke natuur schijnen uitgeput en het is alsof ook de krachten van
de ons omringende natuur met uitputting zijn bedreigd of reeds zijn uitgeput.
In zulke tijden hebben de mensen zich dikwijls met nieuwe ijver tot de
godsdienst gekeerd: ze hebben zich uit de wereld teruggetrokken in woestijnen
en kloosters, omdat zij uiteindelijk opnieuw beseften dat wij hier geen
blijvende woonplaats hebben. De echo van dit bewustzijn kan men bespeuren in de
preken van de H. Gregorius de Grote in de zesde eeuw, in de hymnen van de H.
Bernardus van Cluny (Morlaix)
in de twaalfde eeuw. Het is zeker geen illusie die de mensen in zulke tijden in
het besef van de vergankelijkheid van het aardse, nastreven. Ze verliezen
eerder de illusie dat de wereld voortduurt en herkennen duidelijker dan op
andere momenten hetgeen voor alle tijden geldt, namelijk dat heel deze
zichtbare schepping slechts een smalle brug is tussen ons en de eeuwigheid.
Vandaag de dag gebeurt iets zeer merkwaardigs. We leven in een tijd waarin
we misschien meer dan ooit de nietigheid van de materiële dingen om ons heen
doorzien, en toch – zover hebben wij ons van het christelijk geloof verwijderd
– jagen we meer dan ooit de dingen van de wereld na, hangen we meer eraan dan
ooit, terwijl we toch tegelijkertijd
zien dat ze ons ontglippen.
Wij leven in een onzekere tijd. Het probleem van de werkeloosheid dringt zich op aan
onze blik, maar is slechts symptoom van een dieper liggende mysterieuze ziekte,
die onze overbeschaafde wereld heeft overvallen. De handel is flauw, zeggen we;
we spreken van een crisis op de wereldmarkt; maar weet iemand wat eigenlijk
gebeurt? Weet iemand, hoe snel wij misschien midden in de ellende van een
volledig bankroet kunnen zitten? De behaaglijke welvaart kan zó voor onze ogen
instorten, maar we lachen nerveus en hopen het beste ervan.
En wat de zaak nog merkwaardiger maakt: de noden van tegenwoordig zijn niet
alleen terug te voeren op natuurcatastrofes zoals langdurige droogte of extreme
wolkbreuken, besmettelijke ziekten of schade aan gewassen en landbouwgronden.
Iets wat in de onwerkelijke wereld van de financiën gebeurt, heeft een
vernietigend effect op de werkelijke wereld, waarin de mensen hun brood moeten verdienen
of honger hebben, als ze geen brood krijgen. Stelt u zich een ogenblik voor dat
iemand uit het verleden vandaag op aarde zou terugkomen en over de
tegenwoordige noodtoestanden zou horen. Hoeveel armoede, zou hij zeggen,
hoeveel onzekerheid over het verschaffen van de meest elementaire
levensmiddelen! U hebt slechte oogsten gehad en daarom niet voldoende eten voor
allen? We zouden hem moeten antwoorden dat juist het tegendeel het geval is,
dat men reusachtige graanvoorraden heeft vernietigd, omdat anders het aanbod te
groot zou zijn en de groenten te goedkoop!
Zeiden we niet terecht, dat deze wereld waarin we leven, een schaduwwereld
is? Wanneer krachten die alleen op grond
van ons eigen willen bestaan, de menselijke samenleving met vernietiging
bedreigen?
Wat is de uitwerking van dit alles op ons? Dat wij dichter bij God komen en
de wereld door zijn ontoereikendheid ons niet langer verleidt? Men kan zich helaas niet aan de indruk
onttrekken dat eerder
het omgekeerde waar is. We proberen onze zorgen te vergeten door ons in genot
en genoegens te storten om zoveel
mogelijk vandaag te genieten omdat morgen zo weinig heeft te bieden. Wanneer de
investeringen die we met onze besparingen konden doen, niet meer zeker zijn,
dan sparen we maar niet meer. Wanneer moeizame arbeid zo weinig oplevert, dan
leggen we, in plaats van te werken, de handen maar in de schoot. Maar dat is
niet de toepassing van de Wil van God. Als onze arbeid slecht wordt betaald,
moeten we leren inzien dat ook andere arbeid die met aards loon wordt vergoed,
slecht wordt betaald. Als het geld moeilijk te verdienen en moeilijk vast te
houden is, moeten we inzien dat iedere schat die op aarde wordt verzameld,
tevergeefs wordt opgeslagen. Weest niet bekommerd om het voedsel dat ten gronde
gaat, zegt Christus ons, maar verzamelt u een schat in de hemel.
Zonder te betalen…Heer, geef ons steeds dit Brood. Dit is zijn uitnodiging
en dit zou ons antwoord moeten zijn. Zijn tijdelijke gaven zal Hij op het ene
moment overdadig uitdelen, op het andere moment ons onthouden, omdat het
tenslotte daar niet op aankomt. Ze zijn er slechts voor de behoeften van dit
korte leven. Uw vaderen, zei Hij tegen de Joden, aten het manna en zijn
niettemin gestorven. Welk voorrecht voor hen, zult u nu denken, groter dan welk
volk op aarde ooit genoot, want van dag tot dag werden zij in leven gehouden
door een spijs die onuitputtelijk en zich wonderbaarlijk vermeerderend, uit de
hemel kwam. Maar was dat het einde? Ook
zij gingen tenslotte de weg van alle vlees. Zij gingen verder, en de heuvels in
de woestijn werden niet langer bedekt met het witte manna. Zal Hij misschien
niet tot ons hetzelfde zeggen? Uw vaderen aten het manna en zijn gestorven. In
tijden van nationale welvaart gaf Ik u overvloed, zoals geen ander volk heeft gekend.
Uw vloten bevolkten de zeeën, in uw fabrieken draaiden de machines op volle
touren, u maakte een tijdlang slechts
winst, maar zij zijn gestorven. Armoede of welstand, het maakt niets
uit. Maar met Zijn eeuwige gaven is het anders. Heer, geef ons te allen tijde
dit Brood; iedere generatie christenen, de ene generatie zowel als de andere
biedt Hij de zijn Spijs aan als leeftocht voor onderweg, Zijn Vlees en Bloed in
het sacrament van de H. Eucharistie. Kunnen we iets anders dan inzien hoe hoog
haar waarde geschat moet worden, nadat ons de waarde van aardse aangelegenheden
zo twijfelachtig is geworden?
Als u de gave van God maar erkende! Als we een maatstaf konden vinden –
maar waar vinden we deze ? – om de aardse dingen met de hemelse te vergelijken;
als wij deze toch zouden kunnen meten – waarmee zouden we dan meten? – wat
wij verzuimen wanneer we zelden, met
tegenzin en zonder eerbied te Communie gaan. Nee, wij kunnen de waarde van zo’n
gave niet met welke menselijke maatstaf
dan ook meten en allerminst met een maatstaf
die we in het dagelijks leven plegen te gebruiken, de maatstaf van
zeldzaamheid. Wij verwisselen de waarde met de prijs, die wij voor een artikel
betalen. Als we slechts met grote moeite aan een bepaalde zaak kunnen komen,
geloven we dat deze een grote waarde heeft en wanneer de mogelijkheden iets te
genieten zeldzaam zijn, menen we ons die niet te mogen laten ontgaan. Hoe
verschrikkelijk – we versmaden de genade van God, omdat Hij het ons zo
gemakkelijk heeft gemaakt deze te ontvangen. Het hemelse Brood, dat voor ons tevergeefs
wordt geboren, beschouwen we om dezelfde reden als waardeloos! De hemel rekent
volgens een andere wet. Alle genaden, die de heilige Maagd en de Heiligen
werden geschonken, alle visioenen, extasen en wonderen zijn in hun waarde niet
te vergelijken met hetgeen God ons in de heilige Communie schenkt, want Hij
schenkt zichelf. En deze gave, die Hij zelf is, is niet alleen voor enkelen,
maar voor allen bestemd. O res mirabilis,
manducat Dominum, pauper, servus et humilis: in zijn ogen zijn wij allen
arm, zijn wij allen slaven en uit stof geboren; Hij maakt geen onderscheid. Hij
verlangt slechts dat wij ons geweten van zware zonden laten zuiveren, opdat wij
tot Hem kunnen komen en Hem vragen ons dat te geven wat Hij ons geven wil en
waarvan Hij weet dat wij het uit Zijn hand nodig hebben. “Ik ben degene die
heeft gezegd: Doet dit! Ik zal u geven wat u ontbreekt. Kom en neem Mij op!”