Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Homilía
auctóris sæculi secúndi
(Cap. 13, 2 — 14, 5:
Funk 1, 159-163)
Tweede lezing
Uit de homilie van een
Schrijver uit de tweede eeuw
(Cap. 13, 2 — 14, 5: Funk 1, 159-163)
De
levende Kerk is het lichaam van Christus
De Heer zegt ook: Ten
stelligste wordt mijn Naam gelasterd onder alle heidenen, en elders: Wee degene, om wie mijn Naam gelasterd
wordt. Maar waarom wordt die gelasterd? Omdat wij niet doen, wat wij
zeggen. Want als de heiden Gods woorden uit onze mond verfnemen, zijn ze vol
bewondering als over iets wat goed en groots is, maar daarna zien ze onze
werken, die onze woorden onwaardig zijn en komen tot lastering, zeggend dat het alles maar een fabeltje was
en een dwaling.
Zij horen bij voorbeeld van ons, wat God zegt: Het is niet zo bijzonder als gij hen bemint,
die ook u beminnen; maar het is bijzonder mooi, als gij uw vijanden bemint en
hen die u haten. Als zij dat horen, bewonderen zij de sublieme grootheid
ervan, maar als zij dan zien, dat wij niet alleen hen niet beminnen die ons
haten maar zelfs niet degenen, die ons wel beminnen, lachen zij ons uit en
lasteren zij de Naam.
Als wij dus,
broeders, de Wil van God onze Vader volbrengen, zullen wij deel uitmaken van de
eerste geestelijke Kerk, die voor de zon en de maan geschapen werd, maar als
wij de Wil van de Heer niet volbrengen, zullen wij tot die gemeenschap behoren,
waarvan de Schrift zegt: Mijn huis is tot een rovershol gemaakt.
Laten we daarom liever tot de Kerk van het leven behoren, om gered te worden.
Ik denk toch, dat gij goed weet, dat de levende Kerk het lichaam van Christus is. Want
de Schrift zegt: God maakte de mens man
en vrouw, de man is Christus, de vrouw de Kerk. Zowel de Schrift als de Apostelen zeggen, dat de Kerk tenslotte
niet iets is van deze tijd, maar vanaf het begin. Want zij was geestelijk zoals
ook onze Jezus; maar zij werd zichtbaar in de laatste dagen, om van ons
geredden te maken.
De Kerk nu, die geestelijk is, verscheen in het vlees
van Christus, ons tonend dat als iemand van ons haar in het vlees bewaart en
niet bederft, haar ook in de Heilige Geest zal ontvangen, want dit vlees is een
beeld van de geest. Niemand dus, die het beeld verderft, zal het origineel
vervangen. Dat wil dus zeggen, dat de Kerk vlees is en Christus geest, volgt
hieruit dat die het vlees schendt de Kerk schendt. Zo iemand zal derhalve geen
deel aan de geest hebben, die Christus is. Zulk een leven en onbederfelijkheid
kan dit vlees ontvangen met de hulp van de Heilige Geest, en niemand kan
verhalen of zeggen wat de Heer bereid
heeft voor zijn uitverkorenen.