zondag 24 november 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXXIV per annum Feria II Quale cuiusque opus, talis est quæstus. Zoals iemands werk is, zo is ook zijn beloning.


Ad Officium lectionis



Lectio altera
Ex Sermónibus sancti Leónis Magni papæ
(Serm. 92, 1. 2. 3: PL 54, 454-455)
Tweede lezing

Uit de Preken van de H. Leo de Grote, paus
(Serm. 92, 1. 2. 3: PL 54, 454-455)

Zoals iemands werk is, zo is ook zijn beloning

De Heer zegt: Als uw gerechtigheid niet uitgaat boven die van schriftgeleerden en farizeeën, zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen. Hoe zal inderdaad de gerechtigheid daarboven uitgaan, als niet de barmhartigheid triomfeert over het oordeel? En wat is zo billijk en rechtvaardig en gerechtvaardigd dan dat het schepsel, gevormd naar het beeld en de gelijkenis van God, zijn Schepper navolgt, die het herstel en de heiliging van de gelovigen gegrondvest heeft in de vergeving der zonden, zodat de gestrengheid van de vergelding werd weggenomen, elke straf werd kwijt gescholden, de schuldige aan de onschuld werd teruggegeven, en zo het einde van de misdaden het begin werd van de deugden?

Hierin kan de schriftelijke gerechtigheid uitgaan boven schriftgeleerden en farizeeën, niet door de wet af te schaffen, maar door het vleselijke inzicht af te wijzen. Vandaar, dat ook de Heer, toen Hij zijn leerlingen de manier van vasten wilde voorhouden, zei: Als gij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen. Zij vertrekken hun gezicht om de mensen te tonen, dat zij aan het vasten zijn. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al ontvangen. Wat voor loon tenzij de lof der mensen? Uit verlangen daartoe wordt dikwijls de schijn van gerechtigheid aangenomen, en waar geen zorg is voor een goed geweten, bemint men de valsheid van de faam; zodat de boosheid, waarvan men zich heimelijk bewust is, zich verblijdt in een op bedrog berustende (goede) naam.

Voor hem, die God bemint, is het voldoende Hem te behagen, Die men bemint; omdat er geen grote beloning verlangd wordt dan de liefde zelf. Want zo is de liefde uit God, omdat God zelf liefde is. Daarom verheugt zich de vrome en reine geest in die mate in het bezit van Hem, dat hij in niets anders buiten Hem zijn genoegen wil vinden. Want zeer waar is het, wat de Heer zegt: Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Maar wat is de schat van de mens anders dan de verzameling van zijn vruchten en van zijn werken? Want wat men zaait, dat zal men ook oogsten, en zoals iemands werk is geweest, zo is ook zijn beloning. Het hart toch zorgt datgene te bereiken, wat hem genot en vreugde brengt, Maar omdat er veel soorten van rijkdom bestaan en voorwerpen van vreugde, die van elkaar verschillen, is voor eenieder het voorwerp van zijn genegenheid zijn ‘schat’. Als dit gaat over een aardse genegenheid, maakt het de mens niet gelukkig door het bezit van dat voorwerp, maar ongelukkig.

Zij echter, die smaken wat boven en niet wat op aarde is, en die niet gericht zijn op het vergankelijke, maar op het eeuwige, bezitten daarin onbederfelijke en verborgen rijkdommen, waarover de Profeet zegt: Onze schat, ons heil is gekomen, wijsheid en kennis en naastenliefde afkomstig van de Heer: dat zijn de schatten van de gerechtigheid, waardoor met de hulp van Gods genade zelfs aardse goederen in hemelse worden omgezet, omdat veel rijkdommen, die ofwel iemand op rechtvaardige wijze zijn nagelaten, of op andere wijze zijn verworven, als instrumenten van naastenliefde gebruik kunnen worden. Als men tot ondersteuning van armen wegschenkt van zijn overvloed, verzamelt men zelfs onvergankelijke rijkdommen. Want wat men aan aalmoezen offert, is niet meer onderhevig aan verkwisting. Zulke mensen hebben met recht hun hart bij hun schat. Want allergelukkigst is het met zijn rijkdommen zó te handelen dat ze groeien, zonder bevreesd behoeven te zijn voor verlies.