Ex Libéllo
Orígenis presbýteri De oratióne
(Cap.
25: PG 11, 495-499)
Tweede lezing
Uit de verhandeling over het Gebed van Origenes, priester
(Cap. 25: PG 11, 495-499)
Uw
Rijk kome
Als het Rijk Gods volgens het woord
van onze Heer en Redder niet waarneembaar komt en men niet kan zeggen: Kijk,
hier is het, of: daar is het, maar het Rijk Gods in ons is, want het woord is
vlak bij, in onze mond en in ons hart, dan zal hij, die bidt, dat het Rijk
Gods moge komen – omtrent het Rijk Gods dat men in zich heeft – heel juist
bidden, dat het moge opgroeien, vrucht mag dragen en zijn voltooiing vinden.
Want in iedere heilige heerst God, en iedere heilige onderhoudt de geestelijke
wetten van God, die in hem woont als in een goed bestuurde staat.
Want de
Vader is bij hem tegenwoordig en Christus heerst samen met de Vader in die
volmaakte ziel volgens het woord: Wij zullen tot hem komen en ons verblijf
bij hem vestigen.
Als wij steeds blijven groeien zal dus het
Rijk Gods, dat in ons is, zijn hoogtepunt bereiken, als vervuld is, wat de
apostel zegt, namelijk dat Christus, na al zijn vijanden onderworpen te hebben,
zijn Rijk aan God de Vader zal overgeven, opdat God alles in allen
zij. Laten wij hierom zonder ophouden in een door het Woord vergoddelijkte
zielestemming bidden en tot onze Vader in de hemel zeggen: Uw Naam worde
geheiligd, uw Rijk kome.
Maar dit ook moeten wij omtrent het Rijk
Gods bemerken: zoals heiligheid niets te maken heeft met boosheid,
noch het licht iets met de duisternis, noch Christus
iets met Belial, zo kan het Rijk Gods niet bestaan naast
het rijk van de zonde.
Als wij dus willen, dat God in ons heerst, mag
de zonde geenszins heersen in ons sterfelijk lichaam, maar moeten wij
onze aardse ledematen versterven en vrucht voortbrengen in de Geest.
Zodat God in ons als in een geestelijk paradijs kan wandelen en alleen in ons
kan heersen met zijn Christus, die in ons moge zetelen aan de rechterhand van
die geestelijke kracht, die wij verlangen te ontvangen. Moge Hij daar zetelen
totdat al zijn vijanden, die in ons zijn, worden tot een voetbank voor
zijn voeten, en elke heerschappij, macht en kracht in ons onttroond
wordt.
Want dan kan in ieder van ons geschieden,
en ook kan daar de laatste vijand, de dood, worden vernietigd, zodat ook
in ons Christus kan zeggen: Waar is, o dood, uw prikkel? Onderwereld, waar
is uw overwinning? Nu dus moge het bederfelijke in ons zich bekleden
met heiligheid en onbederfelijkheid; en het sterfelijke, met uitbanning
van de dood, beklede zich met de onsterfelijkheid van de Vader, zodat
wij nu reeds onder Gods heerschappij ons te midden van de goederen van de
wedergeboorte en de verrijzenis bevinden.