zaterdag 21 november 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Dominica XXXIV per annum Domini Nostri Iesu Christi Universorum Regis Adveniat regnum tuum.Uw Rijk kome.



 Lectio altera

Ex Libéllo Orígenis presbýteri De oratióne
(Cap. 25: PG 11, 495-499)

Tweede lezing
Uit de verhandeling over het Gebed van Origenes, priester
(Cap. 25: PG 11, 495-499)

Uw Rijk kome

Als het Rijk Gods volgens het woord van onze Heer en Redder niet waarneembaar komt en men niet kan zeggen: Kijk, hier is het, of: daar is het, maar het Rijk Gods in ons is, want het woord is vlak bij, in onze mond en in ons hart, dan zal hij, die bidt, dat het Rijk Gods moge komen – omtrent het Rijk Gods dat men in zich heeft – heel juist bidden, dat het moge opgroeien, vrucht mag dragen en zijn voltooiing vinden. Want in iedere heilige heerst God, en iedere heilige onderhoudt de geestelijke wetten van God, die in hem woont als in een goed bestuurde staat.
Want de Vader is bij hem tegenwoordig en Christus heerst samen met de Vader in die volmaakte ziel volgens het woord: Wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem vestigen.

Als wij steeds blijven groeien zal dus het Rijk Gods, dat in ons is, zijn hoogtepunt bereiken, als vervuld is, wat de apostel zegt, namelijk dat Christus, na al zijn vijanden onderworpen te hebben, zijn Rijk aan God de Vader zal overgeven, opdat God alles in allen zij. Laten wij hierom zonder ophouden in een door het Woord vergoddelijkte zielestemming bidden en tot onze Vader in de hemel zeggen: Uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome.

Maar dit ook moeten wij omtrent het Rijk Gods bemerken: zoals heiligheid  niets te maken heeft met boosheid,  noch het licht iets  met de duisternis, noch Christus  iets met Belial,  zo kan het Rijk Gods niet bestaan naast het rijk van de zonde.

Als wij dus willen, dat God in ons heerst, mag de zonde geenszins heersen in ons sterfelijk lichaam, maar moeten wij onze aardse ledematen versterven en vrucht voortbrengen in de Geest. Zodat God in ons als in een geestelijk paradijs kan wandelen en alleen in ons kan heersen met zijn Christus, die in ons moge zetelen aan de rechterhand van die geestelijke kracht, die wij verlangen te ontvangen. Moge Hij daar zetelen totdat al zijn vijanden, die in ons zijn, worden tot een voetbank voor zijn voeten, en elke heerschappij, macht en kracht in ons onttroond wordt.

Want dan kan in ieder van ons geschieden, en ook kan daar de laatste vijand, de dood, worden vernietigd, zodat ook in ons Christus kan zeggen: Waar is, o dood, uw prikkel? Onderwereld, waar is uw overwinning? Nu dus moge het bederfelijke in ons zich bekleden met heiligheid en onbederfelijkheid; en het sterfelijke, met uitbanning van de dood, beklede zich met de onsterfelijkheid van de Vader, zodat wij nu reeds onder Gods heerschappij ons te midden van de goederen van de wedergeboorte en de verrijzenis bevinden.