memoria
Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Sermónibus sancti Leónis Magni papæ
(Sermo 4, 1-2: PL 54, 148-149)
Omnes enim in
Christo regenerátos, crucis signum éfficit reges, sancti vero Spíritus únctio
cónsecrat sacerdótes: ut præter istam speciálem nostri ministérii servitútem,
univérsi spiritáles et rationábiles christiáni agnóscant se régii géneris et
sacerdotális offícii esse consórtes. Quid enim tam régium quam súbditum Deo
ánimum córporis sui esse rectórem? Et quid tam sacerdotále quam vovére Dómino
consciéntiam puram, et immaculátas pietátis hóstias de altári cordis offérre? Quod cum ómnibus
per Dei grátiam commúne sit factum, religiósum tamen vobis atque laudábile est,
de die provectiónis nostræ quasi de próprio honóre gaudére; ut unum celebrétur
in toto Ecclésiæ córpore pontifícii sacraméntum, quod, effúso benedictiónis
unguénto, copiósius quidem in superióra proflúxit, sed non parce étiam in
inferióra descéndit.
Tweede lezing
Uit de
Preken van de H. Leo de Grote, Paus
(Sermo
4, 1-2: PL 54, 148-149)
De bijzondere dienst van ons
ambt
Hoewel de gehele Kerk Gods in verschillende
rangen is verdeeld, opdat uit die verschillende leden de gaafheid van dat
heilig Lichaam zou worden opgebouwd – allen
toch zijn wij één in Christus, zoals
de Apostel zegt – is ook niemand in zijn bediening zó van de ander gescheiden,
dat de geringheid van welk deel ook niet zou bijdragen tot de gebondenheid met
het Hoofd. In de eenheid derhalve van ons geloof en ons Doopsel, zeer
geliefden, bestaat er voor ons een niet te scheiden gelijkheid en
gemeenschappelijke waarde, volgens dat zo heilige woord van de zalige apostel
Petrus: Laat ook uzelf als levende stenen
voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilig
priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door Jezus
Christus, en dan daarna: Gij zijt een
uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods
eigen volk.
Allen toch, die in Christus herboren zijn,
worden door het teken van het kruis tot koningen, en de zalving van de Geest
wijdt hen tot priesters, zodat buiten die bijzondere dienst van ons ambt alle
geestelijke en mystieke begaafde christenen zich ervan bewust moeten zijn, dat
zij deel uitmaken van een koninklijk geslacht en aan de plichten van een
priester deel moeten nemen. Want wat is er zo koninklijk als een aan God
onderworpen geest meester is over zijn lichaam? En wat is er zo priesterlijk
als aan God een zuiver geweten wijden en onbesmette offers van godsvrucht
opdragen op het altaar van het hart? Nu dit door Gods genade voor allen gemeenschappelijk
geldt, is het toch voor u, God welgevallig en lofwaardig, u over de dag van
onze verheffing te verheugen als over uw eigen glorie; zodat in heel het
Lichaam van de Kerk het éne sacrament wordt gevierd van het opperherderschap,
die door de uitstorting van de olie de zegening wel in overvloedige mate over
de voornamere ledematen heeft doen vloeien, maar ook niet in geringe mate over
de lagere ledematen werd uitgegoten.
Ofschoon wij dus, zeer geliefden, rijkelijk
aanleiding hebben ons met elkander te verheugen over het gemeenschappelijke
aandeel aan die genade, zo zal toch deze vreugde beter en verhevener gegrond
zijn, als gij u niet verder in beslag laat nemen door de nietigheid van mijn
persoon. Maar het is veel nuttiger en waardiger zijn aandacht te wijden aan de
beschouwing van de glorie van de allerzaligste apostel Petrus, en deze dag
vooral, te vieren tot zijn verering, die door de Bron zelf van alle genadegaven
zó overvloedig hiermee overgoten werd, zodat, omdat hij alleen zoveel ontving,
niemand in een van die genadegaven heeft gedeeld zonder dat ook hij er in
deelde. Het vleesgeworden Woord woonde reeds onder ons, en Christus had zich
geheel gegeven om het menselijk geslacht te herstellen.