woensdag 18 november 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada XXXIII per annum Feria IV Exsultabit cor iusti in Domino. Het hart van de rechtvaardige zal zich verheugen in de Heer.

Ad Officium lectionis
Lectio altera

Ex Sermónibus sancti Augustíni epíscopi
(Sermo 21, 1-4: CCL 41, 276-278)

Tweede lezing

Uit de Preken van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 21, 1-4: CCL 41, 276-278)
Het hart van de rechtvaardige zal zich verheugen in de Heer
De rechtvaardige zal zich verheugen in de Heer en op Hem hopen, en alle oprechten van hart zullen juichen. Dit hebben wij met alle zekerheid met de mond en het hart gezongen. Zowel het geweten als de christelijke tong hebben samen deze woorden tot God gezegd: De rechtvaardige zal zich verheugen, niet in de wereld, maar in de Heer. Het licht is voor de rechtvaardige opgegaan, staat er elders, en de vreugde voor die oprecht van hart zijn. Gij zoekt misschien waar de vreugde te vinden is. Hier hoort ge het: de rechtvaardige zal zich verheugen in de Heer. En elders: Verheug u in de Heer, en Hij zal de verlangens van uw hart vervullen.

Wat wordt ons beloofd? Wat aangeboden? Wat bevolen? Wat gegeven? Dat wij ons verheugen in de Heer. Maar wie zal zich verheugen in wat hij niet ziet? Of zien wij soms de Heer? Dat bereiken we in de tijd die ons beloofd is. Maar nu wandelen wij in het geloof zolang wij in het lichaam zijn, ver van de Heer. Door het geloof, niet door de aanschouwing. Wanneer door de aanschouwing? Wanneer vervuld wordt wat dezelfde Johannes zegt: Geliefden, nu reeds zijn wij kinderen van God, en wat wij zullen zijn, is nog niet geopenbaard. Maar wij weten, dat wanneer Hij zich openbaart, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.

Dan dus bestaat de grote en volmaakte vreugde, dan de volle blijdschap, waar geen hoop ons meer zoogt, maar de werkelijkheid ons voedt. Maar ook nu reeds, vóór de werkelijkheid voor ons verschijnt, vóór wij tot die werkelijkheid komen, verblijden wij ons in de Heer. Want geen geringe vreugde bezit de hoop, die later werkelijkheid zal worden.

Laten we daarom nu in de hoop beminnen. Aldus zegt de Schrift: De rechtvaardige zal zich verheugen in de Heer. En omdat hij nog niet ziet, wordt er terstond aan toegevoegd: en zal op Hem hopen.

Toch bezitten wij de eerstelingen van de geest misschien ook elders vandaan. Wij naderen tot Hem, die wij beminnen. Van wat wij eerst begerig zullen eten en drinken, hebben wij nu al, hoewel zwak, een zekere voorsmaak.

Maar hoe zouden wij ons in de Heer verheugen, als Hij nog ver van ons verwijderd is? Maar dit zij niet ver! Gij zelf zijt er de oorzaak van dat Hij ver weg is. Bemin en Hij komt u nabij. Bemin en Hij zal bij u wonen. De Heer is nabij, weest onbezorgd. Wilt ge zien, wat met u  is, als je bemint? God is liefde.

Maar ge zult mij zeggen: “Denkt gij te weten wat liefde is?” De liefde is dat, waarmee wij beminnen. Wat beminnen wij dan? Het onuitsprekelijk goed, de goede weldaad, de goede Schepper van al het goede. Moge Hij uw vreugde zijn door Wie gij alles bezit, wat u behaagt. Ik bedoel niet de zonde, want alleen de zonde hebt ge niet van Hem. Met uitzondering van de zonde hebt ge al het andere, wat ge hebt, van Hem ontvangen.