Eerste lezing (Spr. 31,10-13.19-20.30-31)
Uit het boek der Spreuken.
Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?
Haar waarde gaat uit
boven die van kostbare koralen.
Het hart van haar man vertrouwt op haar
en zijn winst zal hem niet ontgaan.
Zij brengt hem goed, geen kwaad,
alle dagen van haar leven.
Zij kiest zorgvuldig wol en linnen
en haar handen bewerken het met genoegen.
Zij strekt haar handen uit naar het spinrokken
en zij houdt de weefspoel in haar vingers.
Zij opent haar hand voor de behoeftige
en strekt haar armen uit naar de misdeelde.
Bevalligheid is bedrieglijk,
schoonheid is vluchtig,
maar een vrouw die de Heer vreest,
zij moet geprezen worden.
Roem haar om de vrucht van haar handen
en prijst haar bij de poorten
om haar werken.
Tweede lezing (1 Tess. 5,1-6)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Broeders en zusters,
het heeft geen zin, u te schrijven over tijd en uur.
Gij weet zelf heel goed, dat de dag des Heren komt
als een dief in de nacht.
Terwijl zij zeggen:
Er heerst vrede en veiligheid,
juist dan overvalt hen plotseling het verderf
zoals weeën een zwangere vrouw,
en zij zullen niet ontsnappen.
Maar gij, broeders en zusters, gij leeft niet in de duisternis,
zodat de dag u als een dief zou verrassen.
Gij zijt allen kinderen van het licht, kinderen van de dag.
Wij behoren niet aan nacht en duisternis.
Laten wij dan ook niet slapen als de anderen,
maar waken en nuchter zijn.
Evangelie (Mt. 25,14-30)
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor:
“Een man riep bij zijn vertrek naar het buitenland
zijn dienaars bij zich om hun zijn bezit toe te vertrouwen.
Aan de een gaf hij vijf talenten,
aan de andere twee, aan een derde één,
ieder naar zijn bekwaamheid.
Daarna vertrok hij.
Die de vijf talenten gekregen had,
ging er terstond mee werken en verdiende er vijf bij. Zo verdiende ook degene die er twee gekregen had, er twee bij.
Maar die er één had gekregen,
ging een gat in de grond graven
en het geld van zijn heer verbergen.
Een hele tijd later kwam de heer van de dienaars terug
en hield afrekening met hen.
Die de vijf talenten gekregen had,
trad naar voren
en bood nog vijf talenten aan met de woorden:
Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd;
ziehier, vijf talenten heb ik erbij verdiend.
Zijn meester sprak tot hem:
Uitstekend, goede en trouwe dienaar,
over weinig waart ge trouw,
over veel zal ik u aanstellen.
Ga binnen in de vreugde van uw heer.
Nu trad die van de twee talenten naar voren en zei:
Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd;
ziehier, twee talenten heb ik erbij verdiend.
Zijn meester sprak tot hem:
Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over weinig waart ge trouw,
over veel zal ik u aanstellen.
Ga binnen in de vreugde van uw heer.
Tenslotte trad ook die van één talent naar voren en zei:
Heer, ik heb ervaren dat gij een hard mens zijt,
die oogst waar gij niet gezaaid hebt
en binnenhaalt waar gij niet hebt uitgestrooid.
Daarom was ik bang
en ben uw talent in de grond gaan verbergen.
Hier hebt ge uw eigendom terug.
Maar zijn meester gaf hem ten antwoord:
Slechte en luie knecht,
je wist toch dat ik oogst waar ik niet gezaaid heb,
en binnenhaal waar ik niet heb uitgestrooid?
Daarom had je mijn geld bij de bankiers moeten uitzetten,
dan zou ik bij mijn komst
mijn bezit met rente teruggekregen hebben.
Neemt hem dus dat talent af
en geeft het aan wie de tien talenten heeft.
Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden;
zelfs in overvloed gegeven worden;
maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden
zelfs wat hij heeft.
En werpt die onnutte knecht buiten in de duisternis;
daar zal geween zijn en tandengeknars.