Ad
Officium lectionis
Lectio altera
Ex Commentário
sancti Gregórii Nysséni epíscopi in Cántica canticórum
(Cap. 2: PG 44, 802)
Tweede lezing
Uit het
Commentaar op het Hooglied, van de H. Gregorius van Nyssa
(Cap. 2: PG 44, 802)
Gebed tot de goede Herder
Waar weidt gij, o goede Herder, die heel uw
kudde op uw schouders draagt? (heel de menselijke natuur immers is als één
schaap, dat Gij op uw schouders hebt genomen). Toen mij de plaats van rust,
leid mij naar de goede weide om mij te voeden. Roep mij bij mijn naam, zodat ik
als een schaap uw stem herken en geef mij vanwege uw stem het eeuwig leven: Bericht het mij, mijn zielsbeminde.
Want zo noem ik U, omdat uw Naam uitgaat
boven alle naam en alle begrip, en heel de verstandelijke natuur dit niet kan
uitspreken of begrijpen. Uw Naam dus, waardoor uw goedheid gekend wordt, is de
grond van de genegenheid van zijn ziel jegens U. Want hoe zou ik U niet
beminnen, die mij zo beminde – ook al was ik nog zo zwart- dat Gij uw leven
hebt gegeven voor uw schapen, die Gij weidt? Men kan geen grotere liefde
bedenken dan deze: dat Gij met uw leven mijn heil hebt gekocht.
Leer mij dus, waar Gij weidt, om de
heilzame weide te vinden, waar ik met hemels voedsel verzadigd word. Zonder dat
voedsel te eten kan men het eeuwig leven niet binnengaan. Ik zal naar de bron
snellen en de goddelijke drank drinken, die Gij als uit een bron aan de
dorstigen voorhoudt, namelijk het water, dat uit uw zijde vloeit, nadat die
ader door de lans werd geopend; en wie dat geproefd heeft, wordt zelf één bron
van levend water, opborrelend ten eeuwigen leven.
Als Gij mij hier weidt, doet Gij mij
waarlijk rusten in de middag, wanneer
ik in vrede slapend mag rusten in het licht zonder schaduw. Want de middag
heeft geen schaduw, als de zon op haar hoogtepunt staat, waar Gij hen doet
rusten, die Gij gevoed hebt, en uw dienstknechten met U opneemt in uw
rustplaats. Maar niemand wordt die middagrust waardig gekeurd, die geen kind is
van het licht en van de dag. Wie nu op gelijke wijze zich verwijdert van de
schaduwen in de avond of in de morgen, dit is, waar de zonde begint en eindigt,
die wordt door de Zon der gerechtigheid naar de middag overgebracht om hem daar
te laten rusten.
Duid mij dan aan, hoe men moet rusten en
weiden en waar de weg ligt naar de middagrust om te voorkomen, dat ik misschien
door gebrek aan kennis van de waarheid van uw kudde afdwaal en terecht kom in
kuddes, die aan uw schapen vreemd zijn.
Zo sprak
de ziel, vol zorg over de schoonheid, die haar van Godswege was geschonken,
omdat zij wilde inzien hoe haar geluk voor altijd zou kunnen voortbestaan.