Lectio altera
Ex Expositióne
sancti Ambrósii epíscopi in psalmum centésimum décimum octávum
(Nn. 12. 13-14: CSEL 62, 258-259)
Tweede lezing
Uit de Verklaring op Psalm
118, van de H. Ambrosius, bisschop
(Nn. 12. 13-14: CSEL 62, 258-259)
De Tempel van God is
heilig, en die zijt gij
Mijn
Vader en Ik zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen. Open uw deur bij zijn komst, open uw ziel,
verruim de schoot van uw geest om de rijkdommen te kunnen zien van eenvoud, de
schatten van vrede, de heerlijkheid van de genade. Verruim uw hart, snel de Zon
van het eeuwig Licht tegemoet, dat elke
mens verlicht. Dat ware Licht schijnt ongetwijfeld voor allen, maar als
iemand zijn venster sluit, zal hij zichzelf van dat eeuwig licht beroven. Ook
Christus wordt dan buitengesloten, als gij de deur van uw geest sluit. Hoewel
Hij toch kan binnenkomen, wil Hij niet ongewenst binnendringen; Hij wil geen
onwilligen dwingen.
Geboren uit de Maagd trad
Hij uit de schoot naar voren, heel de wereld verlichtend om voor allen te
stralen. Zij, die verlangen naar de klaarheid van die blijvende glans, die door
geen nacht wordt onderbroken, nemen dat Licht op. Op deze Zon, die wij
dagelijks zien, volgt immers de duistere nacht; maar de Zon der gerechtigheid
gaat nooit onder, want daarop volgt de Wijsheid niet de boosheid.
Zalig hij dus, aan wiens
deur Christus aanklopt. Onze deur is het geloof, dat, als het sterk is, heel
het huis verstevigt. Door die deur komt Christus binnen. Vandaar dat ook de
Kerk in het Hooglied zegt: De stem van
mijn broeder klopt aan mijn deur. Luister naar Hem, die klopt; luister naar
Hem, die verlangt binnen te komen: Doe
open, mijn zuster, mijn liefste, mijn duifje, mijn schoonste, want mijn hoofd
is nat van de dauw en mijn lokken zijn klam van de nacht.
Beschouw hoe het Goddelijk
Woord dan vooral aan uw deur klopt, wanneer zijn Hoofd nat is van de nachtelijke
dauw. Want juist als wij in beproeving en bekoringen verkeren verwaardigt Hij
zich ons te bezoeken, om te voorkomen, dat iemand door ellende overwonnen
bezwijkt. Zijn hoofd is nat van de dauw of het vocht, wanneer zijn Lichaam
lijdt. Dan dus moet men waken, om te voorkomen dat de Bruidegom, wanneer Hij
komt, heengaat, omdat Hem niet wordt opengedaan. Want als gij slaapt en uw hart
niet waakt, gaat Hij al heen vóór Hij nog klopt; maar als uw hart waakt, zal
Hij kloppen en vragen de deur voor Hem te openen.
Wij hebben dus een deur in
onze ziel; wij hebben ook poorten, waarover gezegd is: Eeuwige poorten, heft uw kroonlijsten op, rekt u omhoog; en de Koning
der glorie zal binnengaan. Als gij de poorten van uw geloof wilt omhoog
heffen, zal de Koning der glorie bij u binnenkomen, de overwinning meedragend
van zijn eigen Lijden. Ook de gerechtigheid heeft haar poorten. Want ook over
deze vinden wij geschreven, dat de Heer Jezus door zijn Profeet zegt: Open Mij de poorten der gerechtigheid.
De ziel heeft dus een deur;
zij heeft ook poorten. Bij die deur komt Christus en klopt; Hij klopt ook bij
de poorten. Doe dus voor Hem open: Hij wil binnenkomen, Hij wil zijn Bruid
wakend vinden.