Lectio altera
Ex Tractátu
sancti Ambrósii epíscopi De mystériis
(Nn.
52-54. 58: SCh 25bis, 186-188. 190)
Tweede lezing
Uit het
tractaat over ‘De Mysteriën’, van de H. Ambrosius, bisschop
(Nn.
52-54. 58: SCh 25bis, 186-188. 190)
Het Sacrament dat gij ontvangt komt tot stand door het woord van
Christus
Wij zien dat de genade een
grotere uitwerking bezit dan de natuur. Toch spreken wij hier over de genade
van de zegen van profeten. Als die menselijke zegen al zo’n uitwerking had, dat
de natuur er door veranderd werd, wat moeten wij dan niet zeggen van die
goddelijke consecratie, waar de woorden zelf van de Heer en Verlosser hun
uitwerking hebben? Want het Sacrament
dat ge nu ontvangt, komt tot stand door het woord van Christus. Als het woord
van elia al zoveel vermocht, dat het vuur uit de hemel deed neerdalen, zal dan
het woord van Christus niet bij machte zijn de natuur van de elementen te
veranderen? Over het scheppingswerk van heel de wereld hebt ge gelezen: Hij sprak en alles werd, Hij gebood en alles
werd geschapen. Het woord van Christus dus, dat uit het niet kon scheppen
wat eerst niet bestond, zou dat dan niet in staat zijn, om datgene, wat al
bestaat te veranderen in wat het eerst niet was? Want het is niet minder, aan
bestaande dingen nieuwe toe te voegen dan de bestaande van natuur te veranderen.
Maar wat hebben wij nog
bewijzen nodig? Nemen wij voorbeelden uit zijn eigen leven en laten we uit de
mysteries van zijn Menswording de waarheid van het mysterie bevestigen. Heft
zich tevoren de natuurlijke gang van zaken voorgedaan, toen de Heer Jezus uit
Maria geboren werd? Als we de gewone orde van de natuur nagaan, dan baart de
vrouw na omgang met een man. Daar blijkt dus uit, dat hier een maagd buiten de
gewone natuur om heeft gebaard. En wat wij tot stand brengen, is het lichaam
geboren uit een Maagd. Wat moeten wij dan bij Christus’ Lichaam nog vragen nar
de orde van de natuur, nu de Heer zelf, buiten de gewone natuur om, uit een
Maagd werd geboren? Waarachtig vlees dus was dat van Christus, dat gekruisigd
werd en begraven; in waarheid is het daarom het Sacrament van dat vlees.
De Heer Jezus roept het zelf
uit: Dit is mijn Lichaam. Vóór de
zegening met de hemelse woorden wordt er een andere wezenheid genoemd; ná de
Consecratie wordt het aanwezige ‘Lichaam’ genoemd. Hij spreekt van zijn ‘Bloed’.
Vóór de Consecratie werd er iet anders genoemd; na de Consecratie wordt het
‘Bloed’ genoemd. En gij zegt: “Amen”, dit is: ‘Het is waar’. Wat de mond
spreekt, moet de geest inwendig erkennen; zoals het woord klinkt, moet het hart
het voelen.
Zulk een grote genade
ziende, spoort dan ook de Kerk haar kinderen aan, spoort ze haar getrouwen aan
naar die sacramenten te snellen, zeggend: Eet,
vrienden, en drinkt, en wordt dronken van liefde, mijn broeders. Wat wij
moeten eten en wát wij moeten drinken heeft de Heilige Geest elders door de
Profeet tot uitdrukking gebracht met de woorden: Proeft en beseft dan de goedheid des Heren; gelukkig de man, die zijn
hoop op Hem stelt. In dat Sacrament is Christus tegenwoordig, want het is
zijn Lichaam. Het is dus geen lichamelijk voedsel, maar een geestelijk. Daarom
zegt ook de Apostel, als hij over de voorafbeelding ervan spreekt: onze vaders aten een geestelijk voedsel en
dronken een geestelijke drank. Want Gods Lichaam is geestelijk, Christus’
Lichaam is het Lichaam van de goddelijke Geest, want Christus (als God) is
Geest, zoals wij lezen: Een Geest voor
ons aanschijn is Christus de Heer. En in Petrus’ Brief vinden we: En
Christus is voor u gestorven. Daarom versterkt die spijs ons hart, en die
drank verblijdt het hart van de mens,
zoals de Profeet heeft gezegd.