Lectio altera
Ex Tractátu
sancti Ambrósii epíscopi De mystériis
(Nn. 43. 47-49: SCh 25 bis, 178-180. 182)
Tweede lezing
Uit het
tractaat over ‘De Mysteriën’, van de H. Ambrosius, bisschop
(Nn. 43. 47-49: SCh 25 bis, 178-180. 182)
Over de Eucharistie tot de
pas-gedoopten
Aldus gereinigd begeeft zich
de schare, rijk aan kentekenen, naar het altaar van Christus zeggend: En ik zal gaan naar het altaar Gods, tot de
God, die mijn jeugd verblijdt. Want na het kleed van de oude dwaling te
hebben afgelegd, en als een adelaar zijn jeugd
verjongd te hebben, ijlt hij naar dat hemels gastmaal. Hij komt dan en
ziet, dat het hoogheilig altaar in gereedheid is gebracht, en hij roept uit: Gij hebt voor mijn aangezicht een maaltijd
bereid. Deze schare liet David spreken toen hij zei: De Heer is mijn Herder en mij zal niets ontbreken; Hij heeft mij
geplaatst in de groene beemden. Hij heeft mij geleid naar verkwikkende wateren.
En verder: Al wandel ik midden in de
schaduw van de dood Ik zal voor geen onheil bevreesd zijn: Want Gij staat mij
bij; uw staf en stok zijn mijn troost geworden. Gij hebt voor mij bereid een
dis voor het oog van mijn vijanden. Met olie hebt Gij mijn hoofd gezalfd en uw
kelk, die mij dronken maakt, hoe voortreffelijk is die.
Wonderbaar is het, dat God
voor onze vaderen het manna liet regenen en zij zich dagelijks voedden met
brood uit de hemel. Vandaar dat er gezegd is: De mens voedde zich met het brood der engelen; Maar toch, die dat
brood hebben gegeten, zijn in de
woestijn gestorven. Maar, het
voedsel, dat gij ontvangt, is het levende
brood, dat uit de hemel is neerdaalde; het schenkt het onderpand voor het
eeuwig leven, en alwie dat brood eet zal
niet sterven in eeuwigheid; het is immers het Lichaam van Christus.
Overdenk nu wat
voortreffelijker is: het brood der engelen of het Vlees van Christus, dat toch
het Lichaam des Levens is. Het manna kwam uit de hemel, dit brood staat boven
de hemel; het eerste was van de hemel, maar dit van de Heer der hemelen. Het
manna was bederfelijk als het ook maar één dag lang bewaard bleef, maar dit
Brood kent geen bederf, want alwie dit godvruchtig nuttigt, kan het bederf niet
zien. Voor de Joden vloeide er water uit de rots, voor u vloeit het Bloed uit
Christus; de eersten werden voor een tijd met water gelest, maar het Bloed lest
u voor eeuwig. De Jood drinkt en krijgt weer dorst; want het eerste stond in de
voorafschaduwing, het laatste in de Waarheid.
Als dat brood, wat gij
bewondert, meer een schaduw is, wat moet dat dan wel zijn, waarvan gij de
schaduw bewondert? Luistert naar de Schrift, waar blijkt, dat wat er bij de
vaders gebeurde maar schaduw was: Zij
dronken uit een (geestelijke) rots,
die met hun mee ging, en die rots was Christus. Maar in de meesten van hen
heeft God geen welbehagen gehad; immers zij werden neergeveld in de woestijn. Deze
gebeurtenissen zijn een
voorafbeelding van ons. Gij nu hebt grotere dingen leren kennen: het licht toch
staat hoger in waarde dan de schaduw, de waarheid hoger dan de voorafbeelding,
het Lichaam van de Schepper hoger dan het manna uit de hemel.