Lectio altera
Ex Tractátu
sancti Ambrósii epíscopi De mystériis
(Nn. 29-30. 34-35. 37. 42: SCh 25bis, 172-178)
Tweede lezing
Uit het
tractaat over ‘De Mysteriën’, van de H. Ambrosius, bisschop
(Nn. 29-30. 34-35. 37. 42: SCh 25 bis,
172-178)
De catechumenen - riten na het Doopsel
Hierna dan zijt ge
opgestegen naar de priester. Beschouw, wat er daarna gebeurd is. Is het niet
dát, wat David zei: Als kostbare balsem
op het hoofd, die afdruipt op de baard, op de baard van Aäron? Dit is de
balsem, waarover ook Salomon zegt: Uitgegoten
balsem is uw naam; daarom hebben de meisjes u bemind en u aangetrokken. Hoeveel
nieuw-gedoopte zielen hebben heden bemind, Heer Jezus, zeggend: Neem
ons mee achter U aan, wij zullen lopen in de geur van uw klederen, om de
geur van de verrijzenis te genieten.
Begrijp nu, waarom dit zo
gebeurt, want de wijze heeft de ogen in
zijn hoofd. Daarom druipt de balsem neer op de baard, dis is, op de
bevalligheid van de jeugd, en daarom op de baard van Aärom, opdat ge een uitverkoren geslacht zoudt worden,
priesterlijk, kostbaar. Want allen worden wij door de geestelijke genade
gezalfd voor het Rijk Gods en voor het priesterschap.
Hierna hebt ge de witte
klederen ontvangen als teken, dat ge het kleed van de zonden hebt afgelegd en u
bekleed hebt met de zuivere gewaden van de onschuld, waarover de Profeet zegt: Gij zult mij besprenkelen met hysop en weer
zal ik rein zijn; Gij zult mij schoon wassen, en ik zal blanker zijn dan
sneeuw. Want wie gedoopt wordt, verschijnt zowel volgens de Wet als volgens
het Evangelie als gereinigde. Volgens de Wet, omdat Mozes met een bosje hysop
het bloed van het lam (op de deurpost) besprenkelde; volgens het Evangelie,
omdat Christus’ klederen wit waren als sneeuw, toen Hij in het Evangelie, de
glorie van zijn Verrijzenis toonde. Hij, wiens schuld wordt vergeven, wordt witter dan sneeuw. Daarom zegt de Heer
ook door Jesaja: Al waren uw zonden rood
als purper, Ik zal ze wit maken als sneeuw.
Met dit gewaad, dat de Kerk door het bad van de wedergeboorte heeft
ontvangen, zegt zij in het Hooglied: Ik
ben wel zwart, maar toch schoon, dochters van Jeruzalem. Zwart door de
broosheid van het menselijk bestaan, maar schoon door de genade; zwart, omdat
ik uit zondaars geboren ben, maar schoon door het sacrament van het geloof. Als
de dochters van Jeruzalem deze kleren zien, roepen zij verbaasd uit: Wie stijgt daar op, in het wit gekleed?
Zij was zwart, hoe is zij nu zo plotseling wit?
Als Christus nu zijn Kerk
ziet in witte klederen- voor welke Hij zelf, zoals bij de profeet Zacharias
staat, besmeurde klederen had
aangenomen- of een ziel ziet, die rein en gezuiverd is door het bad van de
wedergeboorte, zegt Hij: Zie, schoon zijt
gij, mijn zuster, schoon zijt gij, uw ogen zijn als van een duif: onder die
gedaante daalde de Heilige Geest van de hemel naar.
Daarom, herhaal voor uzelf,
dat gij het zegel van de Geest hebt ontvangen, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de
Geest van kennis en godsvrucht, de Geest van de heilige vrees, en bewaar,
wat gij ontvangen hebt. God de Vader heeft u getekend, Christus de Heer heeft u
bevestigd, en Hij gaf u de Geest als onderpand in uw harten, zoals ge geleerd
hebt bij de apostolische lezing.