woensdag 1 juni 2016

Johannes Ruusbroec, regulier kanunnik van sint augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal

De kloosterling draagt Christus’ kleed 4

2. Christus’ inwendig kleed

3) Gehoorzaamheid. Als derde onderdeel van het inwendig kleed dat Christus aan zijn apostelen, en na hen aan de kloosterlingen, van uit de hemel zelf bracht, noemt Ruusbroec de gehoorzaamheid. De religieus moet niet alleen de wereld versmaden, zijn zinnelijke natuur overwinnen, maar ook zijn wil geheel met de allerliefste wil van God gelijkvormig maken. Of zoals Ruusbroec wat verder schrijft: “niets bezitten in ongeregelde liefde, noch naar buiten (de wereld), noch binnen (de zinnelijke natuur), noch onszelf (de wil)” (XII B. IV,148). Het is voor hem het ‘laatste versiersel’ d.i. hetgeen al het overige ‘af’ maakt, er de laatste glans over legt. Het is de deugd, die naar het woord van de H. Gregorius de Grote, waarop Ruusbroec hier wel zinspeelt, “de overige deugden insluit en bewaart” (1).
Christus bracht ze uit de hemel, waaruit Hij nederdaalde om de wil des Vaders te volbrengen door gehoorzaam te worden tot de dood, en die alle getrouwe engelen en heiligen, in eeuwige onderdanigheid aan God, blijven beoefenen. Het is ook een band die de leden der heilige Kerk verenigt, en zo is het een ‘gemeenzaam kleed’, dat niet alleen religieuzen, maar ook allen moeten dragen, die zalig willen worden.
“Hierna volgt het laatste sieraad, dat alle deugden volmaakt moeten zijn, dat Christus uit de hemel bracht, en waarmede Hij gekleed was in de tijd, in zijn leven, dood, opstanding en hemelvaart, waarmede Hij al zijn engelen en heiligen bekleedt, alsook de heilige Kerk en in het bijzonder allen, die Hem navolgen en zijn raden beleven. Dit kleed is ootmoedige gehoorzaamheid en vrijwillige gelatenheid onder de liefste wil van God. Dit is de mantel die alle deugden versiert en overdekt met Gods welbehagen. Die met deze mantel gekleed is, hem is de hemel open, en de glorie Gods is hem gewaarborgd. Wie echter in de heilige Kerk dit bruiloftskleed mist, die staat naakt en bloot: sterft hij zo, handen en voeten worden hem gebonden in de eeuwige dood. Daarom dan: echt heilig leven zonder toegeven, dat is gehoorzaam zijn aan God, aan de heilige Kerk, de prelaten en alle mensen naargelang het hoort; dat is een kleed ons allen gemeenzaam en dat onontbeerlijk is voor al wie zalig wil worden ”
(XII Begh., IV, 142-143).

(1) Moralia, 35,14; P.L. 76, 765.