zondag 5 juni 2016

Johannes Ruusbroec, Kanunnik van sint augustinus en mysticus *1293 Ruisbroek - + 1381 Klooster Groenendaal


De kloosterling draagt Christus’ kleed 5

3. Het bruiloftskleed

Wij hoorden Ruusbroec in het vorige citaat de gehoorzaamheid een ‘bruiloftskleed’ noemen. Dit laatste is een reminiscentie uit de parabel van de genodigde zonder bruiloftskleed, waardoor dan de gedachte aan de verwerping van hem, die dit niet draagt, gewekt werd.
Ootmoedige gehoorzaamheid heeft voor Ruusbroec een ruimere betekenis, een volledigere resonans, dan de louter juridische opvatting van de derde gelofte of evangelische raad. Het is derhalve dit, en boven de algemene onderwerping aan het kerkelijk gezag uit, de grondstemming van “godgelatenheid en stilte van het schepsel, dat uit nederigheid, behagen schept in uw beleid en in uw wil zijn wil versmilte” (Vondel, in Lucifer) of, zoals Ruusbroec in het Tabernakel zegt, “een eeuwig verborgen zwijgen in volmaakte gedoogzaamheid” (II, 228). Het is niet alleen het afzien van eigen wilsbeschikking in de ordening van zijn levensonderhoud, verblijf en beroepsbezigheden, maar het zich ontdoen van eigen persoonlijkheid, voor zover die wortel is van hoogmoedige zelfverheffing, en het nederig dulden van de leiding van Gods Voorzienigheid over heel onze levensloop, met voorbijzien van eigen voorkeur, eigen aanspraken op ontzag en bevoordeling. Het is een vrij en liefdevol aanvaarde ‘exinanitio’, ontlediging van zichzelf, naar Christus’ voorbeeld, wiens vrijwillige zelfvernedering immers gehoorzaamheid was tot de dood toe. Er ligt ongetwijfeld een meer passieve houding aan ten grondslag, geen van luiheid, verantwoordelijkheidsvlucht, initiatiefloosheid, opdrachtverzaking uit zwakheid; maar een meer door gelijkmoedigheid getinte overgave, die ook de passief te ondergane hoogste gebedsgenaden een meer zelfontdane, onthechte grond biedt.
Met dit voor ogen zal het minder verwonderen, wanneer we Ruusbroec elders het zinnebeeld van het bruiloftskleed zien aanwenden voor de deugd van ‘verduldigheid’, een der ‘dochters van de ootmoedigheid’; het verdragen n.l. zonder tegenzin, in algehele gelijkvormigheid van Gods allerliefste wil, van eigen levenslot. Zo schrijft hij in de vierde trap van de liefde Gods: “Uit de zachtmoedigheid vloeit een leven in verduldigheid. Verduldig zijn betekent gaarne dulden zonder wederwil. Beproeving en lijden, dat zijn de boden van ons Heer, waarmede Hij ons bezoekt. En als wij zijn boodschappers met blij gemoed ontvangen, dan komt Hij zelf mee… Verduldig lijden, dat was Christus’ bruiloftskleed, toen Hij zijne Bruid de heilige Kerk, op het altaar van het kruis trouwde. En hiermede heeft Hij gekleed heel zijn familie, die Hem van den beginne nagevolgd zijn. Want zij hebben gemerkt, dat Christus, de Wijsheid Gods, een ootmoedig, versmaad en hard leven verkoos. Daarop zijn alle orden en kloosterstanden gegrondvest. Maar die tegenwoordig in de kloosters zijn, die versmaden Christus’ leven en zijn bruiloftskleed, zij kleden zich zo dicht mogelijk op de manier van de wereld. Niet allen, maar de meesten… Zij, die Christus bekleed heeft met Zichzelf en zijn gaven, zij zullen met Hem wonen in de glorie van zijn Vader, eeuwig zonder einde” (VII Tr., III, 233).