De kloosterling draagt Christus’ kleed 5
3. Het bruiloftskleed
Wij hoorden Ruusbroec in
het vorige citaat de gehoorzaamheid een ‘bruiloftskleed’ noemen. Dit laatste is
een reminiscentie uit de parabel van de genodigde zonder bruiloftskleed,
waardoor dan de gedachte aan de verwerping van hem, die dit niet draagt, gewekt
werd.
Ootmoedige gehoorzaamheid
heeft voor Ruusbroec een ruimere betekenis, een volledigere resonans, dan de
louter juridische opvatting van de derde gelofte of evangelische raad. Het is
derhalve dit, en boven de algemene onderwerping aan het kerkelijk gezag uit, de
grondstemming van “godgelatenheid en stilte van het schepsel, dat uit
nederigheid, behagen schept in uw beleid en in uw wil zijn wil versmilte”
(Vondel, in Lucifer) of, zoals
Ruusbroec in het Tabernakel zegt,
“een eeuwig verborgen zwijgen in volmaakte gedoogzaamheid” (II, 228). Het is
niet alleen het afzien van eigen wilsbeschikking in de ordening van zijn
levensonderhoud, verblijf en beroepsbezigheden, maar het zich ontdoen van eigen
persoonlijkheid, voor zover die wortel is van hoogmoedige zelfverheffing, en het
nederig dulden van de leiding van Gods Voorzienigheid over heel onze
levensloop, met voorbijzien van eigen voorkeur, eigen aanspraken op ontzag en
bevoordeling. Het is een vrij en liefdevol aanvaarde ‘exinanitio’, ontlediging
van zichzelf, naar Christus’ voorbeeld, wiens vrijwillige zelfvernedering
immers gehoorzaamheid was tot de dood toe. Er ligt ongetwijfeld een meer
passieve houding aan ten grondslag, geen van luiheid,
verantwoordelijkheidsvlucht, initiatiefloosheid, opdrachtverzaking uit
zwakheid; maar een meer door gelijkmoedigheid getinte overgave, die ook de
passief te ondergane hoogste gebedsgenaden een meer zelfontdane, onthechte
grond biedt.
Met dit voor ogen zal het
minder verwonderen, wanneer we Ruusbroec elders het zinnebeeld van het
bruiloftskleed zien aanwenden voor de deugd van ‘verduldigheid’, een der
‘dochters van de ootmoedigheid’; het verdragen n.l. zonder tegenzin, in
algehele gelijkvormigheid van Gods allerliefste wil, van eigen levenslot. Zo
schrijft hij in de vierde trap van de liefde Gods: “Uit de zachtmoedigheid
vloeit een leven in verduldigheid. Verduldig zijn betekent gaarne dulden zonder
wederwil. Beproeving en lijden, dat zijn de boden van ons Heer, waarmede Hij
ons bezoekt. En als wij zijn boodschappers met blij gemoed ontvangen, dan komt
Hij zelf mee… Verduldig lijden, dat was Christus’ bruiloftskleed, toen Hij
zijne Bruid de heilige Kerk, op het altaar van het kruis trouwde. En hiermede
heeft Hij gekleed heel zijn familie, die Hem van den beginne nagevolgd zijn.
Want zij hebben gemerkt, dat Christus, de Wijsheid Gods, een ootmoedig,
versmaad en hard leven verkoos. Daarop zijn alle orden en kloosterstanden
gegrondvest. Maar die tegenwoordig in de kloosters zijn, die versmaden
Christus’ leven en zijn bruiloftskleed, zij kleden zich zo dicht mogelijk op de
manier van de wereld. Niet allen, maar de meesten… Zij, die Christus bekleed
heeft met Zichzelf en zijn gaven, zij zullen met Hem wonen in de glorie van
zijn Vader, eeuwig zonder einde” (VII Tr.,
III, 233).