Haar zevende
voorrecht is haar onovertroffen Moederschap, waardoor zij waarlijk is de Moeder
van God. Op wonderbare wijze immers heeft zij, als maagd, den Zoon Gods
ontvangen, krachtens haar overschaduwing door de Allerhoogste en door de H.
Geest die over haar neer is gedaald.
Vol geloof heeft zij
Christus ontvangen; Hem alles geschonken, haar vlees en bloed, en heel haar
lichamelijk zijn Hem geheel en al ter beschikking gesteld. Negen maanden lang
heeft zij Hem met vreugde gedragen. En blijvend ongeschonden maagd, heeft zij
Hem gebaard en bracht zij Hem zonder smarten ter wereld: vol van vreugde, wijl
zij het eerst van allen den Christus aanschouwen en aanbidden mocht.
Geen maagd, reiner dan
zij, naar ziel en naar lichaam; géén vlekkenlozer, zijverder, volmaakter! Géén,
aan wie groter genadevolheid ten deel viel! Géén, die méér met God verenigd,
Hem méér nabij of welgevallig was!
Geen moeder, die
vruchtbaarder, gelukkiger of getrouwer was! Van haar alléén is gezegd: “Gij
hebt genade gevonden bij God.” Geen immers is zó heilig, schoon, verheven, zó zeer
getooid vervuld van de gaven van de H. Geeste! Geen moeder met méér liefde voor
haar kind!
Haar achtste
voorrecht is gelegen: in de onovertroffen eer, die zij ontving van haar Zoon,
Christus, die haar tot Moeder uitverkoos, vertrouwde zich geheel en al aan haar
toe; liet zich door haar verzorgen, voeden, kleden, leiden en bewaken; en
dertig jaar lang is hij haar onderdanig geweest. Geen zoon beminde zijn moeder
méér, of werd wederkerig ook ooit méér door zijn moeder bemind.
Hij, bron van wijsheid,
heeft haar zijn geheimenissen openbaar gemaakt. En in Cana van Galilea heeft Hij op haar verlangen zijn
éérste wonder gewerkt.
Hij heeft haar geëerd op
het Kruis, en was méér voor haar dan voor zichzelf bezorgd. Daarom ook heeft
Hij haar als een schat aan zijn meest geliefde leerling toevertrouwd.