I
n l e i d i n g
Het
collectegebed van deze zondag is klaarblijkelijk geïnspireerd door de perikoop
uit de Jacobusbrief 1,17: “Elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer
van boven, van de Vader der hemellichten”, ofschoon het niet op de 4e zondag
van Pasen, wanneer men deze passage uit de Jacobusbrief las, werd gebeden, maar op de volgende
zondag.
Wat
men van God “van Wie al het goede komt”, afsmeekt, ligt in de lijn van de bede
uit het Onze Vader: “Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel”.
“Overdenken of erkennen, wat recht is”.
Daarvoor is “inspiratie” van boven nodig, anders gezegd: de ingeving of
inblazing door de Heilige Geest (“te inspirante”). Omdat echter de mens lang
niet altijd doet wat hij als juist erkent heeft hij ook de “Stuurman” nodig die
hem tot actie aanzet (“te gubernante”).
T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus, a quo bona cuncta procedunt,
tuis largire supplicibus,
ut cogitemus, te inspirante, quæ recta sunt,
et, te gubernante, eadem faciamus.
Deus, a quo bona cuncta procedunt,
tuis largire supplicibus,
ut cogitemus, te inspirante, quæ recta sunt,
et, te gubernante, eadem faciamus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerprovincie
1979
God, al het goede komt van U.
Geef ons wat wij vragen:
mogen wij door uw ingeving tot goede gedachten komen
en deze, onder uw leiding, ten uitvoer brengen.
God, al het goede komt van U.
Geef ons wat wij vragen:
mogen wij door uw ingeving tot goede gedachten komen
en deze, onder uw leiding, ten uitvoer brengen.
Werkvertaling
God, van wie alle goede dingen voortkomen,
schenk [ons] die deemoedig tot U smeken,
dat wij op uw inspiratie denken wat goed is
en het onder uw leiding ook ten uitvoer brengen.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag is in het Missale Romanum 1962, de preconciliaire editie, vermeld als collectegebed van de 5e zondag na Pasen. In het Sacramentarium Gelasianum (1e helft 8e eeuw) was dit de collecte van de 4e zondag na de sluiting van het Paasoctaaf. Dit Sacramentarium, ook bekend onder de naam Liber sacramentorum Romanæ ecclesiæ of Boek van de Sacramenten van de Kerk van Rome, was een collectie van ouder materiaal, gebruikt rond 750 in Parijs. Het bevatte elementen van zowel de Romeinse als van de Gallicaanse (Franse) liturgieën uit de Merovingische tijd (5e–8 e eeuw). Het collectegebed van vandaag bevat, zonder andere mogelijkheden uit te sluiten, een “sleutel-concept” dat uiterst belangrijk was voor de theologische beschouwingen van de klassieke christelijke Kerk gedurende de Middeleeuwen. De “theologische sleutel” vervat in de woorden van deze oratie, maakt voor ons inzichtelijk hoe de Kerk tot God bidt, wat de Kerk gelooft en naar welke normen zij leeft (Lex orandi, lex credendi, lex vivendi).
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1.Deus, a quo bona cuncta
procedunt,
2.tuis largire supplicibus,
3. ut cogitemus, te inspirante, quæ recta sunt,
et, te gubernante, eadem faciamus.
2.tuis largire supplicibus,
3. ut cogitemus, te inspirante, quæ recta sunt,
et, te gubernante, eadem faciamus.
Ad 1
Deus,
anaklese aan de spits van de oratie in de vocativusvorm. In dit tweelettergrepig
begrip liggen zulk een onderdanigheid en dienstbaarheid, eer en gehoorzaamheid,
vrees en liefde, aanbidding en eer aan de Schepper besloten, als wij nooit aan
een schepsel zouden bewijzen. Van Hem hangt immers alles af als van de eerste
en opperste Heer; tot Hem richt zich alles als tot het doel van heel het
universum. Aan Hem is de mens schatplichtig in dienstbaarheid van ziel en
lichaam. De anaklese wordt gevolgd door de relatieve bijzin a…procedunt
waarmee de bidder verwijst naar de oneindige goedheid van God, die het goede
bewerkt en wiens werken goed zijn. A quo: bijwoordelijke bepaling in de
ablativusvorm [ablativus seperativus], geregeerd door het præpositum a; procedunt:
prædicaat behorend bij het subject bona cuncta, twee congruerende
nominativusvormen in het onzijdig meervoud met eindrijm op -a, waarbij mbt bona
de adiectivusvorm bonum,-a,-um zelfstandig is gebruikt.
Ad
2
Het zinsdeel tuis largire supplicibus
is de opmaat naar de eigenlijke bede om vanuit die overmaat aan goedheid van
God overvloedig de genade te ontvangen om dat wat goed is te overwegen en het
in daden om te zetten. Largire , het prædicaat van de hoofdzin lijkt een
infinitief, maar is hier een imperatiefvorm (gebiedende wijs) van het deponens
largior, “rijkelijk/gul/genereus geven, overvloedig geven, kwistig geven,
schenken, verschaffen, verlenen, uitdelen, verstrekken, uitreiken, toekennen,
gunnen, toestaan. Tuis … supplicibus, bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat
largire, in de dativusvorm meervoud (dativus commodi) van het adiectief supplex
, “smekend, deemoedig”, hier gebruikt als belanghebbend substantief. Het
adiectivum is op deze plaats dus zelfstandig gebruikt en mag vertaald worden
als een substantivum, “smekelingen”. In
genoemd zinsdeel is de stijlfiguur hyperbaton opgesloten.
Ad 3 ut cogitemus, te inspirante, quæ
recta sunt, et, te gubernante,
eadem faciamus. Finale/doelaanwijzende
of consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut. De verba staan
in de coniunctivusvorm vanwege het wenskarakter; is samengesteld uit twee nevengeschikte zinnen
verbonden door de coniunctie / het verbindingswoord et. Het eerste prædicaat cogitemus
heeft als object de afhankelijke bijzin quæ recta sunt bij zich; het pronomen relativum quæ heeft een
verzwegen antecedent namelijk ea, onzijdig meervoud van het pronomen
demonstrativum id: de dingen die, of
hetgeen..Het tweede prædicaat faciamus heeft eadem, pronomen
demonstrativum in de accusativus
onzijdig meervouw, als object dat naar
inhoud refereert aan het zinsdeel [ea]
quæ recta sunt. De finale/consecutieve
bijzin bevat in beide nevengeschikte zinnen een ablativus absolutusconstructie namelijk te
inspirante en te gubernante als een bijwoordelijke
bepaling; deze twee staande uitdrukkingen vormen een fraaie metrische parallel
met klankrijm op “te –dubbelklank- ante”.
B e k n o p t v o c a b u l a r i u m
Het werkwoord procedo heeft als betekenissen “zich voorwaarts bewegen, vooruitgaan, voortgaan, verdergaan, voor de anderen uitgaan, voorafgaan” en nog belangrijker “van iets of iemand komen, voortkomen van/uit, ontspruiten” en zelfs “uit de mond voortkomen, geuit worden, uitgesproken worden”.
Het werkwoord procedo heeft als betekenissen “zich voorwaarts bewegen, vooruitgaan, voortgaan, verdergaan, voor de anderen uitgaan, voorafgaan” en nog belangrijker “van iets of iemand komen, voortkomen van/uit, ontspruiten” en zelfs “uit de mond voortkomen, geuit worden, uitgesproken worden”.
Largiri; ter
onderscheiding van andere uitdrukkingen van het begrip “geven” of “schenken”
die de samensteller van de oratie had kunnen gebruiken, wordt hier “largire”
gebruikt, met welk begrip gewoonlijk een “rijkelijk”, ruimhartig geven wordt
uitgedrukt. De Latijnse liturgische taal bedient zich graag van deze en andere
uitdrukkingen die een overvloed aan gaven aanduiden, omdat het hier om een gave
van de H. Geest gaat. Het “te inspirante” waarin men een bede tot de H. Geest
hoorde, zou de oorsprong hiertoe kunnen zijn.
Het onzijdige substantief rectum,
-i (van rego), is “dat wat recht is, goed, deugdzaam, rechtschapen;
oprechtheid, rechtschapenheid, deugd”. Rego betekent “recht houden, een rechte
lijn aanhouden, richten, sturen, besturen, regeren, leiden. De core betekenis
is “recht” en “omhoog”. De adiectieve vorm, rectus, -a, -um, verwijst naar een
morele kwalificatie: “rechtschapen, correct, gepast, fatsoenlijk, correct,
betamelijk, degelijk, passend, geschikt met een referentie naar wat “boven”is.
In zijn etymologische oorsprong is hiermee het woord “regeren” verbonden met
“juist handelen”, “het goede doen”.
Het werkwoord supplicare en de
connotaties zijn bij de bespreking van het collectegebed van de 9e
zondag per annum aan bod gekomen.
Cogito
heeft meer betekenissen dan eenvoudig “denken”. Zoals in het dikwijls
aangehaalde citaat van R. Descartes “Cogito ergo sum… Ik denk, dus ik ben”
betekent dit werkwoord meer in de zin van “zich in de geest met iets
bezighouden” en “grondig/diepgaand beschouwen, overwegen, overdenken, nadenken
over, afwegen, reflecteren, denken”.
Een filosofische kantekening
Heidense filosofen en ook christelijke theologen uit de klassieke oudheid worstelden om een antwoord te vinden op dezelfde vragen. Als alle dingen van God komen, schiep God dan ook het kwaad? Als alles dingen van God komen, zijn dan alle dingen, in feite, ook God? Als zich in de kosmos God alleen en alle andere dingen die niet-God zijn bevinden, en als God het enige Goede is, zijn dan alle geschapen dingen die niet-God zijn, slecht? Is de materie van nature slecht? Zijn wij slecht, en bestemd ten onder te gaan of tot het niets te worden gereduceerd? De heidenen en de christenen die uitgingen van dezelfde vertrekpunten en denkcategorieën, kwamen met uiteenlopende antwoorden op deze vragen.
Met verwerping van de idee van zowel een principe van een goede God als van een slechte god, namen de niet christelijke filosofen van de platoonse ideeënleer een scheppingsconcept aan dat uit reeksen zijns-niveaus / tussenschakels bestond om de conclusie te vermijden dat God, het hoogste goed, ook het kwade had geschapen. Voor hen stroomde de volmaakte transcendente Ene Zijnde via neerdalende reeksen van zijnsniveaus naar beneden tot het niveau van de corrupte materiële wereld waaruit we moeten worden bevrijd. Dit loste uiteindelijk niets op omdat hoe meer hiërarchieën van zijnsniveaus men veronderstelt, deze steeds lager in waarde worden en in aantal toenemen.
Christelijke theologen, die hun geloof vaak met behulp van platonische denkbeelden verdedigden, dezelfde denkcategorieën hanteerden en zich baseerden op de Joodse Schrifttraditie vonden een andere oplossing: een creatio ex nihilo…een onmiddellijke schepping van de kosmos uit het niets. Kwaad werd uitgelegd als het gebrek aan het goede en is, in wezen, een “niet zijn”, niet door God geschapen. Alle dingen die bestaan zijn van God afkomstig, zijn goed, en zullen naar God terugkeren.
En hier ligt de sleutel voor het collectegebed van deze zondag. Toen het collectegebed waarschijnlijk werd samengesteld, worstelden Westerse theologen (voor het grootste deel nog steeds Platonisten) stevig om netelige problemen te verhelderen, zoals het begrip predestinatie (voorbestemming). Deze opgave eiste van hen een diepgaand beschouwen van de menselijke natuur en het probleem van het kwaad. In deze theologische titanenstrijd speelt de oude platoonse idee van de schepping een belangrijke rol. Heel de schepping komt voort van God (procedo) in een niet gedetermineerde vormgeving. In een bespiegeling van de eeuwige voortbrenging van de ongeschapen goddelijke Personen van de Drieëenheid, keert de rationele component van de schepping (de mens) zich tot zijn Schepper, terug naar de Bron om bij die terugkeer God te ontmoeten. Dit voortkomen uit en terugkeren naar de Bron, in een proces van rijzen en dalen (in theologische termen exitus en reditus of in het Grieks exodus en proodus) is overal aanwezig in het klassieke en middeleeuwse gedachtegoed …en in het liturgisch gebed.
Voor christenen van de neoplatoonse Augustijnse traditie brengt de mens, het hoogtepunt van de schepping, als het ware de gehele geschapen natuur met zich mee in een contemplatieve “conversio” (toekering, ommekeer, bekering) terug naar God. De ratio waarmee de mens als verstandelijk wezen werd begiftigd werd niet vernietigd bij de zondeval. Zo weerklinkt in het collectegebed de echo van de hiervoor beschreven neoplatoonse theologie van de laat antieke tijd en de vroege Middeleeuwen in combinatie met vers 17, hoofdstuk 1 uit de Brief van Jacobus, een tekst die vaker wordt gebruikt door de Merovingische en Karolingische denkers: “Elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten”.
Een filosofische kantekening
Heidense filosofen en ook christelijke theologen uit de klassieke oudheid worstelden om een antwoord te vinden op dezelfde vragen. Als alle dingen van God komen, schiep God dan ook het kwaad? Als alles dingen van God komen, zijn dan alle dingen, in feite, ook God? Als zich in de kosmos God alleen en alle andere dingen die niet-God zijn bevinden, en als God het enige Goede is, zijn dan alle geschapen dingen die niet-God zijn, slecht? Is de materie van nature slecht? Zijn wij slecht, en bestemd ten onder te gaan of tot het niets te worden gereduceerd? De heidenen en de christenen die uitgingen van dezelfde vertrekpunten en denkcategorieën, kwamen met uiteenlopende antwoorden op deze vragen.
Met verwerping van de idee van zowel een principe van een goede God als van een slechte god, namen de niet christelijke filosofen van de platoonse ideeënleer een scheppingsconcept aan dat uit reeksen zijns-niveaus / tussenschakels bestond om de conclusie te vermijden dat God, het hoogste goed, ook het kwade had geschapen. Voor hen stroomde de volmaakte transcendente Ene Zijnde via neerdalende reeksen van zijnsniveaus naar beneden tot het niveau van de corrupte materiële wereld waaruit we moeten worden bevrijd. Dit loste uiteindelijk niets op omdat hoe meer hiërarchieën van zijnsniveaus men veronderstelt, deze steeds lager in waarde worden en in aantal toenemen.
Christelijke theologen, die hun geloof vaak met behulp van platonische denkbeelden verdedigden, dezelfde denkcategorieën hanteerden en zich baseerden op de Joodse Schrifttraditie vonden een andere oplossing: een creatio ex nihilo…een onmiddellijke schepping van de kosmos uit het niets. Kwaad werd uitgelegd als het gebrek aan het goede en is, in wezen, een “niet zijn”, niet door God geschapen. Alle dingen die bestaan zijn van God afkomstig, zijn goed, en zullen naar God terugkeren.
En hier ligt de sleutel voor het collectegebed van deze zondag. Toen het collectegebed waarschijnlijk werd samengesteld, worstelden Westerse theologen (voor het grootste deel nog steeds Platonisten) stevig om netelige problemen te verhelderen, zoals het begrip predestinatie (voorbestemming). Deze opgave eiste van hen een diepgaand beschouwen van de menselijke natuur en het probleem van het kwaad. In deze theologische titanenstrijd speelt de oude platoonse idee van de schepping een belangrijke rol. Heel de schepping komt voort van God (procedo) in een niet gedetermineerde vormgeving. In een bespiegeling van de eeuwige voortbrenging van de ongeschapen goddelijke Personen van de Drieëenheid, keert de rationele component van de schepping (de mens) zich tot zijn Schepper, terug naar de Bron om bij die terugkeer God te ontmoeten. Dit voortkomen uit en terugkeren naar de Bron, in een proces van rijzen en dalen (in theologische termen exitus en reditus of in het Grieks exodus en proodus) is overal aanwezig in het klassieke en middeleeuwse gedachtegoed …en in het liturgisch gebed.
Voor christenen van de neoplatoonse Augustijnse traditie brengt de mens, het hoogtepunt van de schepping, als het ware de gehele geschapen natuur met zich mee in een contemplatieve “conversio” (toekering, ommekeer, bekering) terug naar God. De ratio waarmee de mens als verstandelijk wezen werd begiftigd werd niet vernietigd bij de zondeval. Zo weerklinkt in het collectegebed de echo van de hiervoor beschreven neoplatoonse theologie van de laat antieke tijd en de vroege Middeleeuwen in combinatie met vers 17, hoofdstuk 1 uit de Brief van Jacobus, een tekst die vaker wordt gebruikt door de Merovingische en Karolingische denkers: “Elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten”.