zaterdag 11 juni 2016

Overweging 11de zondag door het jaar "tegenover God staan we allemaal met lege handen"

                              
2 Samuel 12, 7-13
Galaten 2,16 + 19-21
Lucas 7, 36-50                            
                 
Als goede toehoorders en als kenners van de H. Schrift zult u ongetwijfeld denken: Waar heb ik dit evangelieverhaal toch meer gehoord? En u hebt helemaal gelijk. Een soortgelijk verhaal lezen we elke jaar in de passietijd, wanneer een vrouw de voeten van Jezus zalft als teken van zijn aanstaande dood en begrafenis. We vinden dat gedeelte aan de vooravond van zijn lijden bij Marcus 14, 3-9 en bij Matteüs 26, 6-13. En in het evangelie van Johannes krijgt die vrouw zelfs een naam, namelijk Maria, de zuster van Marta, met hun broer Lazarus woonachtig in Betanië, een paar kilometer ten oosten van Jeruzalem (12, 1-8).
Lucas als biograaf van Jezus’ leven en als onderzoeker van bronnen en overleveringen, heeft een geheel eigen inkleding van deze gebeurtenis. We zijn nog in het stadje Naïn, gelegen aan de uitlopers van de berg Tabor in Galilea. Een zekere Simon die als Farizeeër een wetsgetrouw leven leidt, heeft gehoord van de opstanding van een gestorven jongen, het enige kind van een weduwe (7, 11-17). Hij wil die Jezus wel eens van nabij leren kennen. Hij richt een maaltijd aan, en behalve gasten als de familiehoofden, de notabelen en andere belangrijke mannen nodigt hij ook Jezus uit. Lucas vermeldt wel vaker maaltijden waarbij Jezus is uitgenodigd en er sprake is van tafelgesprekken en discussies. In hoofdstuk 11 onthaalt een Farizeeër Jezus op het diner en maakt hem dan verwijten dat Jezus zich niet zou hebben gewassen (11, 37-38). En in hoofdstuk 14 is het een andere vooraanstaande Farizeeër die hem een maaltijd aanbiedt op de sabbat, met als discussiepunt of je iemand op de sabbat zou mogen genezen (14, 1-8). Maar niet alleen Farizeeërs nodigen Jezus uit, ook minder netjes levende lieden zoals de tollenaar Levi (5,29) en de oppertollenaar Zacheüs (19, 5-7) zetten hun deur voor Jezus open en richten voor hem een feestmaal aan. Aan de ene kant is Jezus dus een graag geziene gast bij de Farizeeën die in Jezus wel een verwante ziel zien, maar aan de andere kant mijdt hij blijkbaar ook niet de randfiguren uit de samenleving, mensen die de grenzen van de Wet, de Wet van Mozes, opzoeken of daar zelfs over heen gaan.
Naar toenmalig gebruik namen alleen de mannen deel aan zo’n diner, en droegen zij de gespreksonderwerpen aan. Men was gewoon op zijn linkerzijde te liggen, ondersteund door kussens en met de voeten naar achteren getrokken. Aldus had men de rechterhand vrij om zich te bedienen van de spijzen die op lage tafels werden neergezet. Lucas zegt niet welke plaats Jezus innam. Vast niet de ereplaats naast de gastheer gezien de kritische opmerkingen die Jezus hem zal maken aangaan de manier waarop Simon hem ontvangen heeft. Ja, eerder moeten we denken aan de laatste plaats vlak bij de ingang van de feestzaal, omdat Jezus zijn eigen uitspraak in praktijk zal hebben gebracht: “Wanneer u wordt uitgenodigd, kies dan niet de ereplaats maar de minste plaats, zodat uw gastheer zal zeggen: ‘Vriend, kom toch dichter bij me zitten’” (14,10). En wanneer de feeststemming er in zit en de gesprekken over politiek en godsdienst op gang zijn gekomen, dan gebeurt het! Die bijeenkomst van gewichtige mannen met Jezus als een vreemde eend in de bijt en zonder zijn leerlingen (!), die bijeenkomst wordt verstoord door de binnenkomst van een vrouw. En wat voor een vrouw! Een vrouw die in de stad bekend staat als zondig. Nu moeten we er voor oppassen dit woord seksueel in te vullen en uit te leggen als prostituee. Het is mogelijk maar noodzakelijk is het niet. Want ook Petrus noemt zich zelf een zondig mens wanneer hij tegenover Jezus zijn geringheid erkent (5,8), en ook Zacheüs, de tollenaar, heet een zondig man te zijn (19,7). Je kunt ook denken aan een vrouw die gescheiden is  of met een vreemde man samenleeft, of die op de heidense markten haar inkopen doet of naar de Griekse badhuizen gaat. Het lijkt in ieder geval om een rijke vrouw te gaan die zich een en ander kan veroorloven. Hoe dan ook, onder de laatdunkende blikken van die hooghartige mannen doet zij iets geheel onverwachts: Met kostbare rozenolie zalft ze de voeten van Jezus, besproeit ze met haar tranen en droogt ze af met haar haren. Ik moet hier denken aan de woorden uit psalm 2: ‘Bewijs eer aan Gods zoon met een kus,’ en uit psalm 56: ‘Vang mijn tranen  op in uw kruik. Staat het niet alles in uw boek?’ De gesprekken zullen zijn verstomd, vorken en messen zijn neergelegd, en de monden zullen zijn opengevallen van verbazing zo niet ergernis. Je hoort ze, met de Farizeeër Simon voorop, je hoort ze denken: die Jezus die rabbi wordt genoemd, laat zich in de watten leggen door een vrouw van bedenkelijk allooi. Hoe kan hij profeet zijn als hij niet weet wie hij voor zich heeft. De spanning is te snijden, maar Jezus ziet wat zij niet zien, en hij doorziet ook wat zij denken. Niemand behoeft Jezus iets over de mens te vertellen, zegt de evangelist Johannes. Hij weet zelf heel goed wat er in mensen omgaat (2,24), of om met de profeet Samuel te spreken: ‘Het gaat niet om wat de mens ziet; de mens kijkt naar het uiterlijk maar God kijkt naar het hart van mensen’(1 Samuel 16,7). En dan doorbreekt Jezus de stilte waarbij iedereen zich ongemakkelijk voelt en legt hij Simon een gelijkenis voor. De kern ervan komt hierop neer: hoe vroom of godsdienstig we ook zijn, we hebben geen reden om op anderen neer te kijken, want tegenover de heilige God staan we allemaal met lege handen. Onze schulden tegenover God voldoen we alleen maar door lief te hebben. De vrouw heeft gedaan wat Simon heeft nagelaten. Ze heeft haar hart voor hem opengezet. Zij heeft Jezus alles gegeven wat ze heeft en wat ze is. Wie zo van God en Jezus houdt, doet alle last van schulden als sneeuw voor de zon verdwijnen en verwerft de innerlijke vrede.
Simon en wellicht ook de andere gasten zitten vastgeroest in hun godsdienstige zelfvoldaanheid en menen dat God hun iets verschuldigd is om reden van hun vrome leven. Zij zetten in al hun kleinheid tegenover God een hoge borst op, terwijl ze juist bij hem diep in de schuld staan, een schuld die zij en dus ook wij alleen maar kunnen inlossen met onze liefde tot God en de naaste. Door lief te hebben brengen we in onszelf maar ook in anderen die verandering in hoofd en hart teweeg die alle revoluties en gewenste maatschappijveranderingen te boven gaat. De liefde tot God en de naaste maakt van ons nieuwe en vrije burgers van Gods koninkrijk, en overwint al ons dagelijkse falen en vallen. Wij horen niet meer van een reactie van Simon en de andere gasten. Sommigen zullen zich door de woorden van Jezus hebben laten omturnen, anderen zullen hun schouders hebben opgehaald en teleurgesteld  en geërgerd naar huis zijn teruggegaan. En al evenmin van de vrouw die toch het onderwerp is van Jezus’ uiteenzetting. En dus heeft Jezus het laatste woord: Je zonden zijn vergeven en ga heen in vrede! Het is de vredeswens waarmee wij na elke eucharistieviering weer naar huis gaan, in het geloof en het besef dat het tussen God en ons weer in  orde is. Amen.

Alphons Jaakke, pr.