De kloosterling draagt Christus’ kleed 6
4. Het
bloedig kleed van ’s Heren passie V
Merkwaardig is dit slot
met zijn praktische gelijkstelling van ‘in zonde leven’ en ‘eyghens willen
plegen’. Christus’ leven zal, vooral door zijn passie en dood uit
gehoorzaamheid, tonen dat men zijn eigen wil moet kunnen onderwerpen aan Gods
wil en gebod. En in zoverre is het bloedig kleed als een bijzonder onderdeel
van Christus’ inwendig kleed, dat armoede, zuiverhuis en gehoorzaamheid
omvatte, met dan een bijzondere nadruk op de diepe betekenis van de
gehoorzaamheid, opgevat in de volle rijkdom en diepte die deze deugd in
Ruusbroec’s geest bezit.
Tegen het hervallen
kloosterleven stelt Ruusbroec nu, met het geneesmiddel van Christus’ lijden en
dood, het ideaal der algehele verzaking van eigen wil en van alle eigenliefde.
Zijn redenering en manier
van dit idee te ontwikkelen is hier wel zo typisch middeleeuws, dat zij de
onbedachte, ongewaarschuwde moderne lezer wel uit zijn lood, misschien ook uit
zijn humeur zou kunnen slaan!
Verschillende bijbelse en
oud-natuurkundige voorstellingen vloeien door elkaar. Uitgangspunt is de
purperrode spotmantel die Jezus in het prætorium door de soldaten werd
omgehangen. Deze mantel was purperrood, en deze verfstof, zegt Ruusbroec
Plinius na, kwam voort van bloed van vissen. De vis nu was, zoals we weten, bij
de vroegere christenen een gewoon symbool van Christus, omdat de beginletter
van de naam en de waardigheid van Jezus Christus, de Zoon van God, onze
Verlosser, in het Grieks de hoofdletters ICHTUS (= vis) geven. Die mantel was
bovendien van binnen gevoerd met coccine, scharlaken rood, volgens Plinius
genomen uit een soort schildluis of worm die op de cochenille-eik teert, waarom
Ruusbroec schrijft: “geverfd met bloed van wormen”. Dit doet hem dan denken aan
het psalmvers met de op Christus toegepaste profetische benaming “Vermis sum et
non homo: ik ben een aardworm en geen mens” (Ps 22,7). Verder glijdt de vergelijking van de spotmantel
geleidelijk over in een nieuw symbolisme: op de dag, dat de Joden de ‘edele
Vis’ (Jezus) doodden, was door de geseling Jezus’ lichaam zelf een bloedige
mantel geworden. Deze mantel, dit kleed moeten alle christenen aandoen door
zijn kruis mede te dragen. Verder is die mantel scharlaken rood gevoerd. Jezus’
mensheid, uit de reine aarde van Maria’s schoot, is gans rood van de hoogste
minne en de eenheid met Gods wil. En zo moeten al zijn discipelen één van wil
en van minne zijn met God. Maar die eenheid vat Ruusbroec ten slotte op als de
allerhoogste, en meteen neemt hij wederom een adelaarsvlucht naar de toppen van
het schouwende leven, tot vereniging met God in de wezenlijke Minne. Zo blijkt
het eens te meer, dat Ruusbroec de groei en bloei van het kloosterleven ziet
als een vrucht, op de allereerste plaats, van het inwendig gebedsleven, dat in
zijn steeds hogere graden altijd gepaard gaat met een immer klimmende
onthechting tot aan de totale verlatenheid van het kruis toe.
Wordt
vervolgd