vrijdag 24 juni 2016

24 juni - Geboorte van de H. Johannes de Doper "Zie, Ik heb hem tot getuige aangesteld"

Drie maanden na de boodschap aan Maria vieren wij de geboorte van het kind van Elisabet, Johannes, de voorloper van de Heer. Met de komst van deze laatste profeet van het Oude Verbond loopt de nacht der tijden ten einde en gaat de dag van het heil aanbreken. Evenals Jesaja en Jeremia krijgt Johannes reeds bij zijn geboorte zijn bestemming tot profeet voor de volken en wordt hij geheiligd voor zijn toekomstige taak.

Uit het commentaar van de heilige priester Thomas van Aquino († 1274) op het evangelie van Johannes
Zie, Ik heb hem tot getuige aangesteld.
Wie getuigenis aflegt, moet hiertoe bekwaam zijn. Is de getuige onbekwaam, dan zal zijn getuigenis geen weerklank vinden, welke de aard van zijn zending ook moge zijn. Wat een mens bekwaam maakt, is Gods genade. ‘Door de genade van God ben ik wat ik ben,’ zegt Paulus (1 Kor. 15, 10). En: ‘Hij is het die ons bekwaam heeft gemaakt dienaars te zijn van een nieuw verbond’ (2 Kor. 3, 6). Het is dus zeer terecht dat de evangelist de bekwaamheid van de Voorloper aanduidt door diens naam te noemen: ‘Zijn naam was Johannes’ (Joh. 1, 6), zegt hij. Vertaald betekent dit: degene in wie genade is. Deze naam werd hem niet zonder reden gegeven. Reeds vóór zijn geboorte werd deze hem opgelegd krachtens goddelijke voorbeschikking: ‘Gij moet hem Johannes noemen’ (Lc. 1, 13), zei de engel tot Zacharias. Daarom kon Johannes het woord van Jesaja op zichzelf toepassen: ‘Toen ik nog in de moederschoot was, heeft de Heer mij geroepen, nog vóór mijn geboorte heeft Hij mijn naam genoemd’ (Jes. 49, 1).
Alles wat geschapen is, legt getuigenis af van God, want elk schepsel is een bewijs van Gods goedheid. Zo getuigt de grote omvang van de schepping van Gods kracht en almacht; haar schoonheid getuigt van Gods wijsheid. Maar sommige mensen ontvangen van God een bijzondere zending: zij leggen getuigenis af van God, niet alleen op natuurlijke wijze, door het feit zelf van hun bestaan, maar ook op een geestelijke manier, door hun goede werken. Zo zijn alle heiligen getuigen van God, want om hun goede werken wordt God bij de mensen verheerlijkt, zoals er geschreven staat: ‘Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is’ (Mt. 5, 16). Maar zij die niet alleen zelf, door Gods genade, zijn gaven ontvangen op grond van hun goede werken, maar die deze gaven ook aan anderen meedelen door hun spreken, overreden en aansporen, zij zijn op een zeer bijzondere wijze getuigen van God. Johannes is een van hen; hij is gekomen tot getuigenis, om de gaven van God uit te delen en Gods lof te verkondigen.
Deze zending van Johannes als getuige is iets zeer groots. Want niemand kan getuigenis van iets afleggen dan in de mate waarin hij er zelf deel aan heeft. Jezus zei: ‘Wij spreken over wat Wij weten, en Wij getuigen van wat Wij gezien hebben’ (Joh. 3, 11). Getuigenis afleggen van de goddelijke waarheid is een teken dat men deze waarheid kent. Daarom had ook Christus deze zending: ‘Hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid’ (Joh. 18, 37). Maar Christus en Johannes bezaten deze zending op onderling verschillende wijze. Christus bezat het licht in zichzelf, meer nog: Hij was het licht. Johannes had alleen deel aan het licht. Daarom geeft Christus een volmaakt getuigenis. Hij openbaart op volmaakte wijze de waarheid. Johannes en de andere heiligen doen dit slechts in de mate waarin zij deze goddelijke waarheid ook zelf ontvangen.
Verheven is dan ook de zending van Johannes: vanwege zijn deelname aan het licht van God en vanwege zijn gelijkenis met Christus die zelf ook deze zending heeft vervuld. Want zo staat er geschreven: ‘Zie, hem heb Ik tot getuige voor de volkeren aangesteld’ (Jes. 55, 4).